Home
Jan van Wijngaarden
Mijn favorieten
Boekrecensies
Ideeën/stokpaardjes
Consuminderen
ChristenUnie homo's
Europees Referendum
Ietsisme
Asfaltwinkel
Flatlander fabel
Dejuridisering
Extra garantie onzin
Voetbal
Gedachten over MVO
Mijn God
Fotoalbum
Wijn
Sitemap
Discussie
Gastenboek

23 maart 2009 

Dejuridisering

Dit stukje gaat over het minder ‘juridisch’ met elkaar omgaan in de moderne samenleving. Echte juristen zullen er waarschijnlijk van alles op aan te merken hebben, maar ik hoop dat de lijn van denken duidelijk zal zijn en dat ooit eens iemand er zijn voordeel mee zal doen.

 

 

Op het economisch verkeer tussen mensen zijn voorwaarden van toepassing. Dat klinkt wellicht voor menigeen vanzelfsprekend, maar juist die vanzelfsprekendheid versluiert dat er in de dagelijkse praktijk in veel gevallen bewuste keuzes van mensen nodig zijn om die voorwaarden ook te willen toepassen. Dit klinkt allemaal nog abstract, maar ik word wel concreter, verderop. Veel voorwaarden zijn bedoeld om te beschrijven wie in welke omstandigheden waar recht op heeft. Zo is bijvoorbeeld in het Nederlands recht bepaald dat je bij de koop van een duurzaam gebruiksvoorwerp, zoals een televisie, een gerechtvaardigde verwachting mag hebben over de hoeveelheid diensten die je daarvan zult genieten. Als je televisie na twee jaar kapot gaat, mag je van de verkoper eisen dat hij een redelijke bijdrage levert aan de oplossing van het probleem. Van een televisie mag je immers verwachten dat ie het een jaar of vijf blijft doen. Helaas moet je er in de praktijk wel voor kiezen om hierover de discussie aan te gaan. In veel winkels zullen ze namelijk gewoon stellen dat de garantietermijn is verlopen en dat de kosten van reparatie dus voor jou zijn. Binnen de fabrieksgarantie –termijn betaalt de fabrikant de kosten van reparatie of vervanging, in feite dus voor de winkel. Binnen de garantietermijn heeft de winkel dus geen last van jouw klacht. Maar dat wil dus niet zeggen dat de winkel gedurende een redelijke periode na die garantietermijn niet verplicht is om bij te dragen in de oplossing van jouw probleem. Realiseer je dit als een winkel je bij de aanschaf van camera, computer of televisie een aanbod doet voor het ‘verlengen van de garantie’. Het bedrag dat je daarvoor betaalt komt neer op a. een afkoop van je eigen deel in de reparatiekosten nadat de fabrieksgarantie is afgelopen en b. de afkoop van een discussie met de winkel over diens deel. Ikzelf koop nooit extra garantie. Ongeveer een maand na dit schrijven blijkt de Consumentenauthoriteit dit ook aan te bevelen.

Om uit te leggen wat ik bedoel met ‘voorwaarden in het economisch verkeer’ is dit wel een wat lange uitwijding geworden, realiseer ik me nu. Maar ook het verhaal over garantie is een stokpaardje. Ben ik dat maar weer kwijt. Terug naar de dejuridisering.

Veel van de voorwaarden zijn bedoeld om in specifiek omschreven omstandigheden geschillen tussen partijen te beslechten. De denkfout die mijns inziens in de praktijk veel wordt gemaakt – en daar wil ik het over hebben – is dat er te vaak impliciet wordt uitgegaan van een geschil als de in de voorwaarden omschreven omstandigheden zich voordoen. Het klakkeloos toepassen van de voorwaarden betekent dat de situatie wordt geduid als een geschil. Maar het willen toepassen van de voorwaarden is een keuze, waar je degene die de keuze maakt voor verantwoordelijk kunt houden.

Uit mijn eigen ervaring beschrijf ik twee sprookjesachtige voorbeelden.

1. De pottenbakkersoven

Toen ik mijn vervangende dienstplicht vervulde, bij MeMO Munt, een soort microkredietbankje voor mens- en milieuvriendelijk ondernemen, ging er op zekere dag een pottenbakker failliet. Bij de kredietverlening aan hem had MeMO de pottenbakkersoven in onderpand genomen. Maar toen we die wilden verkopen, bleek dat de pottenbakker zijn oven later ook voor een krediet bij Rabobank in onderpand had gegeven. De Rabobank belde hierover en vroeg wanneer we het onderpand hadden laten registreren bij de belastingdienst. Als kleine idealistische en onervaren organisatie waren we ons van de noodzaak van registratie niet bewust, dus dat hadden we nooit gedaan. De medewerker van de Rabobank stelde daarop dat de oven in dat geval dus onderpand voor zijn bank was en dat hij die dus zou verkopen. Toen ik het bestuur van MeMO Munt verslag deed van de uitkomst van dit gesprek, vroeg het mij een brief aan de Rabobank te schrijven. Daarin moest ik vragen om een schriftelijke bevestiging dat Rabobank met MeMO Munt wenste te twisten over de pottenbakkersoven. MeMO Munt zou zich in dat geval neerleggen bij het inroepen door Rabobank van de wettelijke regels om dat geschil te beslechten.

Rabobank bleek jegens het kleine en sympathieke MeMO tè fatsoenlijk om dit op papier te zetten en MeMO heeft de oven kunnen verkopen.

2. De huurauto

Een jaar of wat daarna organiseerde ik voor de Erasmus Universiteit een uitwisselingsprogramma met studenten uit Tsjechië, Polen en Hongarije. Op zekere dag zouden ze op momenten verspreid over de dag aankomen op het station in Rotterdam en moest ik ze in studentenhuizen en gastgezinnen onderbrengen. Ik huurde daarvoor een personenbusje dat ik vóór middernacht bij het verhuurbedrijf weer zou inleveren. Dat lukte me helaas nèt niet. Het werd kwart over twaalf. Bij de afrekening, de volgende dag, trok de baliemedewerker van het verhuurbedrijf een extra dag huur af van de borg die ik kwam ophalen. De bus had immers niet op de afgesproken tijd voor de deur gestaan en volgens de voorwaarden kostte me dat een extra dag huur. Ik heb toen de les van de pottenbakkersoven in de praktijk gebracht. Ik heb de medewerker uitgelegd dat ik niet zijn recht betwistte om mij een extra dag in rekening te brengen, maar ook dat ik het toepassen van de voorwaarden beschouwde als een keus van het verhuurbedrijf om niet te vertrouwen dat ik de bus een kwartier te laat op de stoep had gezet en dus ’s nachts niet had gebruikt. Ik was bereid in dat geval mijn verlies te nemen, maar ook geen goed gevoel meer hebben bij het bedrijf.

De medewerker bleef hameren op ‘regels die nu eenmaal regels zijn’, maar zijn baas, die op de achtergrond had meegeluisterd, kwam tussenbeide en zei “geef die kerel zijn geld terug”.

N.B.: waarschijnlijk is het in deze gevallen essentieel om de ‘tegenpartij’ het gevoel te geven dat hij iets fatsoenlijks kan doen door jou tegemoet te komen. Het is heel ontwapenend om direct toe te geven dat je geen poot hebt om op te staan; als je gaat argumenteren, loopt het waarschijnlijk mis.

 

Jan van Wijngaarden
webmaster@janvanwijngaarden.nl