Volkskrant 1 augustus 2003. Ingezonden brief als reactie op Ronald Plasterk, die er trots op is dat zijn afkeer van ietsisten die hij in zijn columns meerdere malen heeft geuit, mogelijk tot een vermelding van het woord in de Dikke Van Dale zal leiden.
Zoals Maarten ’t Hart de christen-orthodoxie bespot, trekt Ronald Plasterk in de Volkskrant van 1 augustus ten strijde tegen het ‘ietsisme’. De ietsist heeft geen helder beeld van een god, maar gelooft wel dat er ‘iets’ is dat zin geeft aan zijn leven. Volgens Plasterk heeft de ietsist geen gearticuleerde opvatting en is met hem geen fatsoenlijk gesprek te voeren. Plasterk heeft nog liever een “lekkere ouderwetse orthodoxe christen”. Ik volg dat niet. Mijn ervaring is heel anders. Ik ken veel mensen die passen in het sjabloon van de ietsist, maar die tekort gedaan worden met Plasterks’ oppervlakkige karikatuur. Ik zou ze willen typeren als ‘religieuze humanisten’: mensen die zoeken naar een metafysische grondslag voor ethiek – overigens vaak zonder die ooit definitief te vinden - en bereid zijn zich voor hun handelen tegenover hun medemens te verantwoorden. Menigeen die wil of verzint dat er iets is om zin te geven aan het leven doet logischerwijze ook pogingen om daarnaar te leven. De aard van de invulling staat niet a priori vast, zoals bij orthodoxe christenen en de ietsist heeft dan ook discipline nodig als tegenwicht tegen de vrijblijvendheid. Dit biedt stof voor echte gesprekken tussen mensen die elkaar serieus nemen: gesprekken waarin je elkaar kunt inspireren en waarin opvattingen wederzijds kunnen veranderen. Met een orthodoxe christen heb ik in die zin zelden een echt gesprek gevoerd. Dit neemt niet weg dat ik het Ronald Plasterk gun als deze ingezonden brief – in komkommertijd, dat wel – er toe bijdraagt dat ‘zijn’ woord ‘ietsisme’ ooit in de Dikke Van Dale verschijnt.