17 JANUARI. ’s Ochtends sta ik helemaal gepakt om te vertrekken. Methven is het doel. Een ‘laid back’ wintersportplaatsje. Maar de lucht is betrokken en het miezert permanent. Hoewel je dit in NZ meer mee maakt, vind ik het geen lekkere start. De vrijwel continue uitzendingen van het cricket, met zijn onbegrijpelijke spelregels en statistieken, wordt onderbroken door een voor morgen beterbelovend weerbericht. Ik besluit nog een nacht bij te boeken in het Hotel Grand Chancellor. Ik overweeg nog om een ‘rondje’ over het vulkanische Banks-schiereiland te doen, maar omdat de spectaculaire uitzichten daar vandaag letterlijk de mist in zullen gaan, meld ik me om 10u. bij de ‘guided tour’ box office op Cathedral Square. De ochtendgroep lijkt te bestaan uit de guide en mijzelf. Maar op het laatste moment doet een Russisch-Australisch gezin mee. De guide is een oudere vrouw die heel betrokken over haar stadje vertelt.
Christchurch is in 1850 opgericht als een project van vooraanstaande Engelsen die hun waarden in Engeland teloor zagen gaan. Ze kochten een miljoen hectare land en ontwierpen vooraf alles wat ze zich vanuit Engeland konden voorstellen. Op de eerste vier boten mochten alleen gezonde toekomstige grondeigenaars en arbeiders mee die van onbesproken gedrag waren. Contrast met Sydney, dus. Op 1000 hectare moest een centrale stad worden gebouwd met een volledig rechthoekig stratenplan. Omdat men niet had voorzien dat de leider van missie een vlak stuk land aan de monding van rivieren zou kiezen, kronkelt het riviertje ‘Avon’ dus door de stad en kruist sommige straten meermalen. Voorschrift vanuit Engeland was verder dat er geen straten direct langs water mochten worden aangelegd; uit ervaring wist men dat mensen dan niet zorgvuldig zijn met hun afval. Een architect ging mee om volgens plan direct te beginnen aan een kathedraal. Velen uit de oprichtingsgroep zijn vernoemd in plaats- en straatnamen in de provincie Canterbury. Om het in historisch perspectief te plaatsen: in 1945 overleed pas de laatste opvarende van de eerste schepen (had aangemonsterd als baby met onbesproken gedrag). Nu is Christchurch een stad met de omvang van Den Haag.
De tour eindigt in het Canterbury Museum (gratis). Zaal na zaal verrassend interessante informatie over de natuur van Nieuw Zeeland en anderhalve eeuw cultuurinvasie van westerlingen. Overigens ook over het uitsterven van de Moa, een kolossale struisvogel, waarschijnlijk door toedoen van een volk dat hier vóór de Maori’s een tijdje bivakkeerde. Ook een zaal met een hoog ‘Margriet’ –gehalte over Fred en Myrtle Flutey die het plaatsje Bluff wereldberoemd hebben gemaakt door hun volledig met gepolijste schelpen behangen huis open te stellen voor het publiek. Er is een exacte replica van hun huis in het museum gebouwd. Hoe die schelpen heten ben ik vergeten, maar het lijkt me voor de rest van mijn leven ook niet echt belangrijk om te weten (ben er nu, 28 januari, achter dat het ‘paua’ heet). Er werd zelfs een documentaire over Fred en Myrtle vertoond, met meerdere tv-reclamespotjes waarin ze, als BNZ’ers dolgelukkig een soort fabrieksbrood aanprezen. Zouden ze van dat brood geschift geraakt zijn?
Op de markt bij het ‘Art Center’ ontmoet ik Frans van Wijngaarden, die er gedroogde en in plexiglas geconserveerde insecten en spinnen verkoopt. Zijn vader, Jan van Wijngaarden, is in 1952, op 27-jarige leeftijd naar NZ gekomen. Ik krijg zijn telefoonnummer en adres. Frans denkt dat zijn vader het leuk zou vinden om met een naamgenoot Nederlands te spreken; zelf spreekt hij het niet.
Verder is Christchurch een gezellig stadje met hele vriendelijke mensen. David Pepperle is toevallig als klant bij de bank en hoort mij naar de verblijfplaats van het geld vragen dat van mijn rekening is afgeschreven door een automaat die geen biljetten uitgaf. Omdat mijn creditcard wordt geweigerd, heb ik behoefte aan veel cash. Volgens de betreffende bank moet ik bij mijn eigen bank zijn. Maar hoe bewijs ik e.e.a.? David werkt aan de overkant van de straat en helpt me aan een scan van het ontvangstbewijs met de foutcodes.
Vermeldenswaardig zijn verder Patricio, van Betty’s bottleshop, die me, overigens niet tegen mijn wil, zo’n anderhalf uur heeft gedwongen wijnen uit Central Otago te proeven. En Phill van John Bulls ‘Just bikes, no bull’ –shop, die met me meedacht bij de aanschaf van een fiets en zich niet verzette tegen de voor mij onverwachte en voor hem onbegrijpelijke kortingen die op de uiteindelijke rekening verschenen. En Ragna Valli, Raymond Hensen en Siri Blakstad, die me uitnodigden voor een lunch op het Subud wereldcongres dat hier wordt gehouden. Subud lijkt me een sympathieke religieuze beweging, maar het is toch echt het weer dat me hier nog even heeft vastgehouden.
Ik drink koffie bij Elements, het eetcafé bij het Camelot Hotel: bij iedere kop krijg je een half uur gratis internet. Drinken maar. En om het lot te tarten at ik gisteren bij Restaurant ‘The bicycle thief’. Lekker aardse Pinot Noir uit Waipara.
19 JANUARI. De fietstocht is begonnen. Ik zit nu in Geraldine. De eerste dag ging van Christchurch naar Methven (112 km) de tweede vandaar naar Geraldine (82 km). Het was niet gemakkelijk om de weg te vinden uit Christchurch. Maar men helpt je altijd. Vroeg het –’s ochtends vroeg - bijvoorbeeld aan een vrouw die op straat kennelijk vanuit de supermarkt direct een zak chips had opengetrokken en die vervolgens met mij wilde delen. Wat nog niet is opengetrokken, is de lucht. Men klaagt steen en been over het feit dat de zomer alsmaar uitblijft. Regen heb ik tot nu toe niet gehad (waarschijnlijk omdat ik daar zo goed op voorbereid ben), maar de uitzichten op de bergen zijn permanent in nevelen gehuld. Ik leek aanvankelijk in Australië niet ingeboet te hebben op mijn conditie; op de ‘kadetjes’ die ik in het hotel had gegeten peddelde ik de eerste 60 km gemakkelijk weg (ken uw klassiekers ;-)). Liet een sympathiek Oostenrijks stel fietsers ook snel mijn kuiten zien, maar wat er daarna gebeurde … Ik nam even rust, wat pinda’s en een energy bar, deed overmoedig wat kikkersprongen om wat minder stijf te voelen, en voelde vervolgens pijn in mijn knieën bij iedere pedaalslag. Was even vergeten dat ik hier ben omdat ik binnenkort dreig 50 te worden. Vooral de laatste 20 km. voor Methven, bij de Raikata Gorge, met korte klimmetjes met een helling van ‘mijn vrienden zeggen vier, ik houd het op acht’ procent waren een kwelling. Maar ik heb het gehaald. Kamer geboekt in het Methven resort, waar die avond in het restaurant het verhaal ging van een idiote Fin die helemaal uitgeput per fiets uit Christchurch zou zijn aangekomen. Kees en Heather zaten aan het tafeltje naast me en waren al tot de conclusie gekomen dat het om mij moest gaan (ik had me al weer een paar dagen niet geschoren). Bleek ik, net als Kees, een Nederlander te zijn! Nou, zeg …! Hij was op zijn twaalfde met zijn ouders naar NZ geëmigreerd. Omdat ik op afstand van één tafel en met slierten fettucini carbonara uit mijn mond (overgoten met French Farm pinot gris, Banks peninsula) wat slecht te verstaan was, ben ik maar bij hen aangeschoven. Kees was tot voor kort docent wiskunde aan een katholieke meisjesschool (zie foto Catholic Schoolgirl in het hoofdstuk Australië). Gymleraar lijkt me nog leuker, maar toch geen slechte positie, dacht ik zo. Blijkt het onderwijssysteem, net als de zorg en het openbaar vervoer trouwens, de afgelopen jaren helemaal te zijn uitgeleverd aan allerlei management-experimenten, vaak onder het mom van ‘marktwerking’, waardoor de echt betrokken vakmensen zo snel mogelijk proberen te pensioneren of een andere werkkring te zoeken. Waar kennen we dat verhaal van? Het was een heel geanimeerd gesprek. Uiteindelijk werden we vriendelijk verzocht het restaurant te verlaten. Bij het afscheid vertelde Kees dat hij dit een leuke verjaardag had gevonden; hij was vandaag 59 geworden.
De volgende dag rustig aan gedaan. De achterkant van mijn knieën voelt pijnlijk en stijf. Ik moet nog wat aan mijn gewicht doen. D.w.z.: wat nodeloze ballast uit de bagage zien kwijt te raken. Bij het vertrek hoor ik de eigenaar van de Methven Resort aan andere gasten vertellen dat hij vaak problemen heeft met mensen die lang blijven hangen. Hij doet me aan Basil Fawlty denken. Als ik mijn voorband nog wat harder oppomp, komt David Vaughn een praatje maken. Hij is een soort priester in de Anglicaanse kerk en vertelt over de eerste begrafenis die hij ooit moest leiden. Het zou moord geweest zijn, dacht men toen nog, want de wijnmaker had een grote hoofdwond toen zijn lichaam hangend over de rand van een wijnvat gevonden werd. Later bleek dat hij was uitgegleden en daardoor met zijn hoofd in de zuurstofvrije laag boven de wijn was terechtgekomen. Toen hij niet snel genoeg overeind kon komen, is hij gestikt. Kijk, dat zijn de verhalen!
Onderweg uitzichten gehad, die bij echt helder weer waarschijnlijk adembenemend zouden zijn geweest. Blij dat ik in Geraldine een kamer in een (heel traditioneel English style) B&B had gevonden. Zowel Methven als Geraldine zijn in de zomer slaperige wintersportplaatsjes. Verder valt over Geraldine te vertellen dat het bier in de Village Inn (Monteiths Stout) er beter is dan de wijn. Een Lake Chalice SB die zogenaamd smaakt naar ‘black currents’ spoel ik door. De ‘The Ned’ pinot gris uit Marlborough kan er mee door, kruidig, peer en lychees. Ik sta op het punt om te vertrekken als het personeel van de Village Inn dat mij de SB heeft zien doorspoelen mij nog hun topwijn wil laten proeven. Ik ben in een vergevingsgezinde bui en proef een inderdaad heel smaakvolle Astrolabe SB, 2009 (klassiek: kruisbessen, citrus en grapefruit, met een mooie mineralige afdronk), gemaakt door ene Simon Wagham van druiven uit Waihopai, Wairau en Awatere. Gelukkig heeft ook mijn gastheer geen idee waar ze het op het etiket over hebben. Marlborough in ieder geval. Wat opvalt, is dat het etiket veel vertelt over de manier hoe deze wijn in elkaar geknutseld is: ’s ochtends plukken, koud persen, koude fermentatie en – eindelijk iemand die er open over is – het gebruik van speciale giststammen.
20 JANUARI. Vandaag 99 km. Voor mij een heel bijzondere dag. Ben benieuwd wie kan bedenken waarom. Ik zit nu tussen de middag in The Old Library in Fairlie. De Library is eigenlijk een café met gratis internet. Ben vandaag de Canterbury Plains (die miljoen hectare, waar ik eerder over schreef) uitgereden en bevind me nu in ‘Mackenzie land’. Lois, van de Lilymay B&B in Geraldine had me het weerbericht van de Plains laten zien en hoopte voor me dat het hier beter zou worden. Nou, het regent niet, maar door de mist zit mijn bril en dus mijn zicht snel vol met druppels. Na de lunch zie ik nog wel of ik nog een km of 44 door ga naar Lake Tekapo.
So I did. Het was wel zwaar. Zo hier en daar wat korte kuitenbijters en de laatste tien kilometer met stevige tegenwind. En eindelijk brak bij Tekapo even de zon door. Ik ben helemaal sprakeloos als tot me doordringt hoe mooi het hier is. Foto’s kunnen dat niet weergeven, denk ik. Maar sprakeloos zijn is betekenisloos als je alleen bent. Dat ben ik echter niet. Ik ben onderweg Peter Kroschwitz tegengekomen. Een 53-jarige Duitse fietsende kerstman. Hij stelt voor om een cabin te delen op de camping. Omdat hij een interessante vent is, die nog niet klaar is met het vertellen van zijn levensverhaal, stem ik toe. Hierbij een kort resumé van dat verhaal. Hij is een verpleger die medicijnen heeft gestudeerd, maar vanwege de verplichtingen en verantwoordelijkheden geen arts wil zijn. Hij is getrouwd met een Chinese, die hij heeft ontmoet toen hij ’s avonds over het hek van de afgesloten botanische tuin in Tübingen was geklommen. Zij had toevallig die avond hetzelfde gedaan. Iedere keer als zijn vrouw in China les gaat geven, gaat hij fietsen. Hij is er trots op dat hij zijn camera voorop de fiets kan monteren en dan kan filmen als hij naar beneden suist. Het is een leuk idee, maar hij wil me de filmpjes ook graag allemaal laten zien. En je hebt het sneller gezien dan het duurt. Hij is in april twee keer jarig. Hij telt namelijk ook 1 april als ‘birthday’, omdat hij twee jaar geleden op die dag in Mexico aan de dood ontsnapte. Hij had ‘wild’ gekampeerd en werd beroofd. De rover kwam daarna nog twee keer terug met een pistool, omdat hij niet kon geloven dat zijn buit echt alles was. Met het pistool op hem gericht moest hij zich helemaal uitkleden en langzaam achteruit lopen de struiken in. Doordat hij Spaans spreekt kon hij de rover ertoe brengen de trekker niet over te halen. Bij het eerste politiebureau dat hij tegenkwam deed hij zijn verhaal en werd in een politieauto gezet die direct tegen het verkeer in achter de rover aanging. Resulterend in een frontale botsing met een grote vrachtwagen. Drie maanden later zit hij in Tübingen in zijn auto als de Neckar overstroomt. Terwijl hij door de stad drijft, wachtend op de klap tegen een kade, bomen of andere drijvende auto’s maakt hij uit het raam met zijn camera een filmpje. Dat filmpje is gekocht door de televisie en is uiteindelijk de hele wereld over gegaan. Ik kan me ook herinneren zoiets gezien te hebben. Hij heeft veel gereisd en veel meegemaakt. Hij vertelt dat in Groenland geen prostitutie voorkomt, omdat het daar gebruikelijk is om het met een andere partner te doen, zodra je een andere groep trekkende eskimo’s tegenkomt. Daar vraag je dus geen geld voor. Toen hij in Groenland was, boden zich meerdere vrouwen aan. Ook bij het Chinese restaurant waar we op zijn verzoek naar toe gaan (Riverland SB en Chardonnay zijn niet de moeite waard) blijft hij maar interessante verhalen opdissen. Tot in de cabin toe. Het is inmiddels half één en we moeten nog aan mijn levensverhaal beginnen … Al snel snurkt Peter als een nijlpaard in doodsnood. Ik besluit om met mijn van de camping geleende slaapspullen naar de campingkeuken te gaan. Maar Peter voelt zich verantwoordelijk en zet midden in de nacht buiten de cabin zijn tent op. Dat geeft mij de gelegenheid om een hemel te bekijken waarin ik nog nooit zoveel sterren heb zien staan. Hele clusters van sterren. En ook een paar ‘vallende sterren’.
21 JANUARI. Na een qua slaap hele slechte nacht, is het ’s ochtends warempel even zonnig. Snel trekt het echter weer dicht. Het was vandaag dus wat grauw, met een paar druppeltjes. Opmerkelijk is dat wel voor iedere dag tot nu toe UV-waarschuwingen worden gegeven. Ik ben eigenlijk gewoon brak, maar heb mijn zinnen gezet op Omarama (92 km). Onderweg prachtige views op Mount Cook, de hoogste berg van Nieuw Zeeland (3754m), Helaas hangt er een mist omheen. Ik heb zin om snel op mijn bestemming te zijn en dan lekker mijn eigen gang te gaan. Onderweg kom ik Peter nog een paar keer tegen. Ik moet denken aan het Libelle-boek ‘Backpacker’ dat Anke in Australië las en ik hier. Daarin is sprake van een moordenaar die het op backpackers gemund heeft. Ik kreeg vanochtend Peter’s adres: hij woont op de Unterdorfstraat in het plaatsje ‘Killer’. Het is overigens echt een waardeloos boek en heel slecht vertaald, dus meer zullen jullie er op deze website niet over vernemen. Ik heb Peter ook mijn adres gegeven. Bij ‘Gouda’ begon hij direct te kwijlen: jonge Goudse kaas op warm brood! Hij meende ook te ruiken dat ik wat bij me had. Maar het blijken mijn sandalen te zijn.
Omarama bereik ik uiteindelijk vrij gemakkelijk. Ik denk dat de enorme chicken-barbecue-pizza ongeveer alle calorieën van vandaag weer aanvult. De stukjes die ik niet meer weg krijg, krijg ik mee in een doggie-bag. Prima ontbijt. De Stoneleigh Marlborough Riesling en Sauvignon Blanc (beide 2009) zijn indrukwekkend. Ik drink ze in de verkeerde volgorde. De Riesling is heel verfijnd in zijn citrusfruitige zuren en mineralen; de SB zit strak op passievrucht en grapefruit en dat komt in deze volgorde wat bijterig over.
22 JANUARI. Op weg naar Cromwell (114 km). Ik sta een foto te maken van een blubberstroom door het landschap, en wie staat dááár …. Het lijkt een indiaan, maar het is Peter Kroschwitz, als iedere dag in dezelfde outfit. Toen ik gisteren pizza zat te eten stortregende het in Omarama en lag hij in zijn coconvormige tent. De camping was vanochtend nog helemaal drassig. En Peter is niet echt als een mooie vlinder uit zijn cocon gekomen, moet ik zeggen. Wat een getob is dat toch soms, kamperen. Ik klim gemakkelijker dan hij, dus al in de aanloop van de Lindis Pass raak ik hem kwijt. Ik ben niet ontevreden over de klim naar ongeveer 1000 meter hoogte. Hoef zeker niet terug naar mijn laagste versnelling. De stevige tegenwind maakt het – overigens de hele dag – wel wat zwaarder. Soms breekt de zon even door en dat geeft het imponerende abstracte landschap een extra dimensie. Vlakbij de top rijden mijn Australische buren in het motel mij vrolijk groetend voorbij, in hun …
Na de Lindis Pass begint Central Otago, een wijngebied dat sterk in opkomst is, vooral met Pinot Noir, zowel aards als fruitig. Men beweert op 45 graden zuiderbreedte het meest zuidelijke wijngebied in de wereld te zijn, maar dat moet ik echt even nakijken. De bodem bestaat grotendeels uit löss en ‘steenmeel’ van gletschers. Het kost enige moeite een motel te vinden in Cromwell. Bij de sleutel van je kamer krijg je overigens vaak een flesje melk. “Do you want your milk fat or skimmed”, is een vraag waar ik al aan gewend ben. Maar waar dit gebruik vandaan komt, weet ik niet. In het restaurant proef ik een Ridge Alexandria (fruitig) en een Greyridge Pinot Noir (aardser en mineralig). De eerste vind ik even teleurstellend als menige Bourgogne onder de 20 euro. De tweede bevalt me veel beter.
24 JANUARI. Ik ben gisteravond aangekomen in Queenstown, na een relatief korte (64 km), prachtige, maar ook slopende fietstocht. Langs zonovergoten wijngaarden, met besneeuwde bergtoppen op de achtergrond. Opeens is de zon dan ook wel intens en dat voel ik vooral tijdens het grote aantal steile klimmetjes (slope = helling). De dag is begonnen in Cromwell. Het plaatsje heeft meer te bieden dan ik dacht. Om de waterberging van Lake Dunstan te vergroten moest het oude gouddelversdorpje worden afgebroken. Als ‘nieuw vervallen’ dorpje is een markant deel daarvan naast het meer weer opgebouwd.
Verder zijn er meerdere wijnmakers gevestigd in Cromwell. Ik besluit te gaan proeven bij Quartz Reef, maar de wijnmaker wordt op dat moment net geïnterviewd voor NZ televisie. Geen idee waarom, maar er was (nog) geen reden hem te feliciteren vertelde hij me. Maar om te gaan proeven kon ik beter naar ‘The big picture’. Dat blijkt inderdaad een schot in de roos. Voor 20 dollar kun je er zolang je wilt doorbrengen in de ‘aroma room’, met meer dan 100 samples van veelvoorkomende geuren in het bouquet van wijnen, uitleg waar die geuren vandaan komen en een overzicht van de wijnen waarbij ze te ontdekken zijn. Bijvoorbeeld: tijm in mediterrane wijnen, abrikoos wordt in verband gebracht met botrytis (edele rot) en groene paprika met Cabernet Franc. Inclusief is een half uur durende film met prachtige helicopterbeelden van de regio en zes wijnmakers die hun Pinot Noir aanprijzen. Tijdens de film heb je de zes wijnen ook voor je staan om te ruiken en proeven of je de - overigens enigszins vooringenomen - beschrijvingen van de makers kunt volgen. Mijn favoriet is die van Valli uit Gibbston.
Iets verderop richting Queenstown kun je zelf proberen goud te vinden, zoals de delvers dat rond 1860 deden. In de krant die die ochtend bij mijn motelkamer werd bezorgd las ik dat NZ vorig jaar nog 16 ton goud exporteerde (kan dat eigenlijk wel, vraag ik me af). En na een km of 40 is daar dan het legendarische bungy-jumping. Hoewel spectaculair, ziet het er niet zo eng uit als ik dacht. Het is dat je je bril erbij moet afzetten … Voor veel jongeren zal het, wellicht nog lange tijd, het spannendste zijn wat ze in hun leven hebben meegemaakt. Maar ik gun ook hen een baan bij Economische Zaken.
Richting Queenstown wordt het telkens drukker op de weg. Een fietser wordt geacht op het kleine stukje asfalt te rijden tussen de witte zijstreep en de berm. Maar soms is dat te smal. Veel auto’s geven ruimte, maar anderen razen met 100 km/u. op 30 cm. langs. Overigens opmerkelijk veel van die pastelkleurige ‘sleeën’ uit de jaren ’50. Volgens Kees uit Methven, die ze tegenwoordig repareert, heeft de populariteit te maken met ‘overtollig geld’ en een materiële invulling van identiteit. Maar er rijden ook veel 2CV’s bij, moet ik zeggen. Sommige automobilisten claxonneren als ze langs rijden. Misschien bedoeld als aanmoediging, misschien als waarschuwing, maar echt heel vervelend, want je schrikt je rot. Mijn topsnelheid ligt vandaag boven de 60 km/u., wat voor een push-bike, zoals de NZ-ers een fiets noemen; een ‘bike’ is immers een afkorting van ‘motorbike’, respectabel is. Heuvel af, natuurlijk.
Queenstown is een druk stadje met veel jonge toeristen die afkomen op het paragliding, bungy-jumpen en andere wilde sporten. Maar het is ook de uitvalsbasis voor tochten naar de NZ fjorden, zoals de Milford Sound en de Doubtful Sound. Ik boek direct een trip naar de Milford Sound voor overmorgen. Door de drukte is accommodatie hier zo’n 50% duurder dan elders in NZ. Grappig om te weten dat Queenstown een schaapscheerdersgehucht was, toen er in 1862 goud gevonden werd. Een paar jaar later had het duizenden inwoners. Maar bij de volkstelling in 1900 waren het er maar 190 meer. Het goud was op. Pas na 1950 werd het een vakantiebestemming aan Lake Wakatipu. In 1999 overstroomde dat meer een derde van de stad. Volgens velen moest het waterniveau in het meer omlaag, maar een haalbaarder oplossing bleek het omhoog brengen van het gemiddelde vloerniveau van de huizen.
In NZ kan men toveren met hamburgers, zowel bij de lunch als bij het diner. Vandaag vooral dorst, dus met water en bier (Monteiths Gold Medal Ale). Bij de Dux brouwerij speelt een band iets wat lijkt op fusion tussen lounge en rock. Nummers van meer dan 10 minuten. Ook de Dux Alpine Ale smaakt eigenlijk naar niks. Ik krijg de pint niet eens weg. Dux maakt wel een mooie stout, die me aan die van Murphy’s doet denken.
25 JANUARI. Het is zonnig gebleven. Gisteren rustig aan gedaan. Vooral Queenstown bekeken en het boek ‘Chariots of the Gods. Was God an astronaut’(1969), van Erich von Däniken gelezen (zie vakantieliteratuur). Veel gezellig jong volk dat ontbijt, luncht en dineert in het gras aan de rand van het meer. Aan niets is te merken dat het zondag is. Al met al wel erg druk en toeristisch; Queenstown drijft er op. Naast het voormalige courthouse zijn 120 jaar geleden twee Giant Sekoia’s geplant, die toen nog niet ‘giant’ waren, natuurlijk, maar nu toch al wel doen denken aan de meer dan 1000 jaar oude exemplaren die ik in de VS zag. In het voormalig courthouse is het gezellige eetcafé ‘Guilty’ gevestigd. Uniek is verder de Central Otago Wine Experience. Als je aan de balie iets afgeeft wat je er zeker niet zult achterlaten (laat je fantasie de vrije loop), krijg je een pasje waarmee je bij ‘winedispensers’ een ‘taste’ (25 ml), een half glas of een heel glas kunt tappen van één van 80 wijnen in de etalage. Het pasje houdt de rekening bij. Zo proefde ik voor minder dan 25 dollar toch 10 wijnen. Naast de digizerk biedt deze website dus alwéér een reeds bestaand idee voor de Nederlandse markt. Bij de SB’s was Cloudy Bay, Marlborough mijn winnaar. Selaks direct door de gootsteen. Bij de Rieslings Gibbston Valley en Peregrine, Queenstown, beide dus uit Central Otago. Gibbston Valley had ook een heel mooie Late Harvest Riesling, strakke zuren in een marmeladejasje.
Vandaag dus de trip naar de Milford Sound. 5 uur met de bus, ruim 2 uur op een cruiseboot, en weer 5 uur terug. Maar het was het helemaal waard. Op de heenweg wist ik al niet wat ik zag; het is ook niet te beschrijven en de foto’s zullen de werkelijkheid op vele fronten tekort doen. Je blik is veel wijder, de kleurnuances zijn veel subtieler en er is veel meer diepte dan op een foto. Ik kan er dus kort over zijn. Misschien is het maar goed dat het jonge volk grotendeels in Queenstown blijft hangen; ze zouden ook op het vlak van natuurschoon direct blasé zijn. Hoewel … ik heb op de boot even gesproken met een wat ouder Noors stel. Die konden ook van deze fjord nog heel erg genieten, misschien omdat –ie volgens hen niet op alle fronten mooier was dan de Noorse.
De chauffeur van de bus had een microfoon om, zodat hij ons wat mee kon geven over het gebied tussen Queenstown en Invercargill. Helaas moest de bus hierdoor via de luidsprekers ook meegenieten van al zijn gapen en hoesten. Welnu, het is het meest vruchtbare gebied van heel Nieuw Zeeland en er leven zo’n 30 miljoen Merino schapen, 10 miljoen koeien, 3 miljoen herten en – helaas – 18 miljoen possums. De laatste zijn per ongeluk vanuit Australië uitgezet en vermenigvuldigen zich als konijnen. Ze eten de toppen van veel boomsoorten kaal, waardoor deze afsterven. Ik heb inderdaad veel possums gezien, maar die lagen allemaal dood langs de weg. Over varkens wordt niet gesproken; dat vlees wordt kennelijk elders geproduceerd.
26 JANUARI. Vandaag van Queenstown naar Wanaka (80 km). Weer is het zonnig en heb ik de hele dag ongelofelijk mooie vergezichten. Via de ‘Crown Range’ en Cardrona (een pittoresk gouddelversstadje) naar het meer waarnaar Wanaka genoemd is. Gelukkig heb ik voor het ontbijt volkoren kadetjes (die hier natuurlijk ‘hamburger buns’ heten) weten te bemachtigen, want die ‘Crown Range’ is een loeder van een beklimming. 900 meter omhoog in 12 km. Dat is dus sowieso 7,5% gemiddeld. Maar zo’n 5 km van die 12 stijgt het ‘maar’ 5%. Dat betekent dat de overige 7 km boven de 9% zitten. Met bepakking valt me dat redelijk zwaar. Bovenaan staat een bord dat het de hoogste geasfalteerde pas is in Nieuw Zeeland. Dat troost dan weer. Ook staan daar Eric en Joachim, twee Duitsers met wie ik leuk de ervaringen met Peter Kroschwitz kan uitwisselen. Omdat ze Peter op een eerder camping waren tegengekomen kenden ze het snurkverhaal al. Maar om mijn versie moeten ze toch wel heel smakelijk lachen. Ik loop nog wat door naar het hoogste punt om foto’s te maken. Daar kom ik Colin tegen. Hij is vier jaar geleden geëmigreerd uit Engeland (Yorkshire) en is nu electricien in NZ. Hij kan er heel enthousiast over vertellen. Op alle vlakken scoort wat hem aangaat NZ beter dan UK. Redelijk fris kom ik aan in Wanaka, waar volop gezwommen wordt in het meer. Op het moment van dit schrijven zit ik er desalniettemin flink doorheen. Maar dat kan niet liggen aan de Cardrona Gold Ale van de Wanaka Beer Works of de La Strada Riesling (2004) die ik dronk bij het White House restaurant. Proefde vandaag ook nog wat van de Montana SB, die in NL ook bij AH verkrijgbaar is. Hoewel niet duur, een echt goede SB, met passievrucht en kruisbessen. Persoonlijk vind ik de Flaxborough bij AH nog iets lekkerder. Let in het schap op het etiket met het schaap.
27 JANUARI. Na de manager van het motel verteld te hebben dat ik de kamer wat teleurstellend vond (gehorig, geen gordijnen aan één kant, betaald voor internet, maar geen contact, alleen maar ruis op TV), kreeg ik zonder er om gevraagd te hebben de helft van de kamerprijs terug. Geen discussie. Als ik het zo beleefd heb, is het zo en ze willen alleen tevreden klanten. Omdat ik wat weinig nachtrust heb gehad, verken ik vandaag Wanaka. Het is een heel levendig dorpje, dat soortgelijk vermaak biedt als Queenstown. Maar nog gemoedelijker. Ze hebben er een heel knusse bioscoop, met business class vliegtuigstoelen, waar je vooraf kunt bestellen welke maaltijd je in de pauze wilt nuttigen. Helaas draait er niks wat mij interesseert (Where the wild things are, o.i.d.) of ik nog niet gezien heb (Avatar). Na een duik in het Wanaka Lake, lees ik op het strand in het bulkboek van Kader Abdolah. Midden in het dorp is de Rippon wijngaard, waarvan ik tijdens dit schrijven de Riesling geniet. Het etiket vertelt alleen hoe de wijn gemaakt is (leisteen, warme dagen, koude nachten, biologisch-dynamisch en alleen o.b.v. het reeds op de druiven aanwezige gist); de maker zegt niet voor hoe hij de wijn vindt smaken. Ik proef citrus, mineralen en honing; wat mij betreft een heel correcte Riesling. Iets buiten het dorp is ‘Puzzlingworld’, een speelse presentatie van allerlei visuele illusies, waar ik helemaal duizelig weer uit kom. Rationeel weet je dat je met oplopende vloeren en reliëfs op de muren een kunstje geflikt wordt, maar via de horizon die je ogen waarnemen sturen je hersenen signalen naar je evenwichtsorgaan en ledematen. Op naar de Wanaka Beer Works, dus. Die blijkt te zijn gevestigd op het industrieterrein naast het vliegveld, zo’n 10 km. buiten het dorp. In een deels uit golfplaten opgetrokken loods tref ik de sympathieke Paul Simon, met wie ik een late lunch deel en die mij alles vertelt over deze microbrouwerij. Ze werken volgens het Reinheitsgebot en maken drie bieren. Hij noemt de Cardrona Gold Ale, die ik gister al dronk, een Vienna type beer. Daarnaast hebben ze een stout, die mij niet bitter genoeg is, en een ‘Brewsky’ Czech type pilsner, die echt goed gemaakt is, want hij doet me direct in geur en smaak (bloemetjes en veel bittere hop) denken aan Brand Up en Pilsner Urquel. Paul spreekt een beetje Nederlands, zijn vader heet Doornebal (op de vraag waarom zijn achternaam dan ‘Simon’ is antwoordde hij dat dat ‘quite a story’ was) en hij had/heeft familie in Bennekom, Amerongen en Wijk bij Duurstede (!). Hij is niet zo tevreden over het vrijhandelsverdrag dat NZ onlangs met China sloot. Eén van de gevolgen is dat NZ nu steenkool levert, wat China, volgens Paul, nu gewoon oppot voor slechte tijden. Hij is van mening dat NZ nog wel wat kritische economen gebruiken kan …
Vervolgens naar Lake Hawea (vandaag 38 km.). Ik heb daar een kamer in het Motor Inn gereserveerd. Vanuit mijn kamer heb ik een oogverblindend uitzicht over het meer. Misschien zouden mijn Duitse fietskennissen zeggen dat dit meer ‘ein See’ lake. Na opnieuw een duik zet ik mijn fiets op het balkon en schrijf ik dit verslag.
28 JANUARI. Na een tocht van 128 km ben ik via de Haast Pass ‘op m’n dooie akkertje’ in Haast aangekomen. Ik zocht direct naar het courthouse, maar dat is er niet. Haast kan met recht een gehucht worden genoemd. Er zijn wel wat motels en een supermarkt, maar die richten zich allemaal op de toeristen die een tocht aan de Westcoast beginnen of beëindigen. En er is geen enkel GSM bereik. Onderweg heb ik mijn snelheidsrecord gebroken. Dat staat nu op ruim 59 km/u, namelijk 65,2 km/u. Het is niet gevestigd op de afdaling van de Haast Pass. Daar had het nog veel harder gekund, als ik het parcours vooraf had kunnen verkennen. De beklimming van de andere kant is namelijk weliswaar korter, maar op stukken veel steiler dan die van de Crown Range. Ik had dat allemaal van tevoren kunnen weten, vertelt Joe uit Ierland mij onderweg. Hij laat me de Pedaler’s Paradise -gids zien van het Zuiden van Nieuw Zeeland. Van alle wegen staat daar het hoogteverloop in. Hij kan zijn krachten daardoor perfect over de klim verdelen, terwijl ik zo af en toe niet weet hoe ik het heb, als het na een bocht wéér verder omhoog gaat. Vandaag ook weer: ik rijd zwoegend langs een paar boswachters en vraag ‘en passant’ hoe ver het nog is naar de top. Blijk ik er te zijn. Met hun auto waren ze me eerder voorbij gereden en ze hadden me nog niet zo snel verwacht, zeiden ze. Zo aardig, die Kiwi’s.
Langs de weg heb ik meermalen geweldige uitzichten en watervallen bewonderd. In een gesprek met een Engels stel stellen we vast dat je de pracht van dit landschap, ook al woon je er of kom je er vaak, eigenlijk nooit vanzelfsprekend mag gaan vinden. Een mogelijke straf diende zich direct aan: zij werd tijdens het gesprek meerdere malen door sandflies gebeten in haar toch al niet zo slanke enkels. Hier staat de Westcoast bekend om. Ik fiets harder dan zij vliegen (de oplettende lezer kan hieruit deduceren dat hun topsnelheid in ieder geval onder de 65,2 km/u ligt), maar tijdens rustpauzes heb je gelijk een paar van die vampiers op je zitten. ‘Deet’ helpt wel. Verder heb ik vandaag vooral met mijn kilometerteller proberen te kletsen, maar die had het te druk met tellen.
29 JANUARI. 135 km naar Fox Glacier. Anke, die een paar jaar geleden met mij in twee weken ruim 1000 km langs de Loire fietste, mailde me dat ze dacht dat deze tocht vlak zou worden; immers langs de zee. Nou, het is hier bepaald niet vergelijkbaar met Scheveningen – Hoek van Holland, of zo. De eerste 20 km gaat het nog wel, maar dan is daar de zogenaamde ‘Bishops Folly’. Zo vroeg op de ochtend lukt het me om nog in een redelijk verzet een kilometer of drie te klimmen. Na de top een duizelingwekkende afdaling. Remmen dus, want de bochten zijn niet te overzien. Jammer, want je hebt er eigenlijk voor gewerkt om lekker voluit naar beneden te knallen. Na een kilometer begint het opeens weer te stijgen, en wel zo dat ik direct mijn kleinste verzet nodig heb. Tijdens de klim bedenk ik (je moet toch wat doen om de tijd door te komen) dat een ‘folly’ misschien een mijter is, en dan zou ik nu toch bijna op de buitenkant van die rare muts moeten zijn aangekomen. Maar nee, het voorgaande herhaalt zich. Ik begin te vrezen dat ‘folly’ misschien ‘accordeon’ betekent. NZ bisschoppen begeleiden daarop wellicht de eredienst, weet ik veel. Maar na een kilometer of negen is het dan toch achter de rug. Ik had me die ochtend niet gedoucht, maar het zou ook volkomen nutteloos zijn geweest.
Inmiddels ben ik wel weer zo’n 300 m boven zeeniveau geweest en dat geeft mooie uitzichten. Een groot deel van de tocht gaat door subtropisch regenwoud. Immense varens, palmachtige bomen en doorkijkjes naar de zee. Voor de lunch reken ik een beetje op het restaurant van de zalmkweker, dat het van Carla geleende fietsboekje zo ongeveer halverwege belooft. Het is warm en ik kan een rust gebruiken. Gelukkig bestaat het en is het open. Ik bestel een zalmsoep met brood, een plak bananencake en een cola. Alleen de cola blijkt een normaal formaat te hebben (hoewel, frisdrank zit hier in 600 ml flesjes). De flink gevulde soep zit ver boven een halve liter en de cake weegt ruim een half pond. Ik heb calorieën nodig, maar dit krijg ik niet weg. De soep is niet geschikt om mee te nemen, dus de cake verdwijnt in de tas. Net als ik op het punt sta te vertrekken, komen Eric en Joachim binnenwaaien. Ze schijnen me op de camping in Wanaka en in Makarora gemist te hebben. Ze hebben kennelijk niet door dat ik een laptop bij me heb, geen tent. Een afspraak vanavond in de pub lukt niet, want ze vinden Fox Glacier te ver voor vandaag.
Vrolijk groetend rijd ik het tandemstel voorbij dat in de schaduw van de oprit naar het restaurant zit te rusten. Even later stormen ze me voorbij. Hij heeft het postuur van Mario Cippolini, waardoor zij volgens mij niks van de weg kan zien. Op een helling haal ik ze nog een keer in, maar daarna nemen ze snel afstand. Wat later stapt een tegemoetkomende fietser af als hij mij ziet naderen. Hij blijkt er helemaal doorheen te zitten en heeft zojuist van iemand vernomen dat –ie pas in Haast (86 km) eten kan kopen. Hij is opgelucht als ik hem vertel over het zalmrestaurant dat ‘slechts’ 26 km verderop is. En heeft de mazzel dat ik nog een kolossaal stuk bananencake in mijn tas heb. D.w.z.: hij kan één van de energy-bars krijgen die ik voor moeilijke momenten bewaar. Mike (US, Californië) heeft een paar dagen wild gekampeerd en in de bossen gewandeld. Nu –ie vandaag op pad is gegaan, blijkt – zo gek, joh - zijn brood beschimmeld te zijn. Hij schaamt zich ervoor dat -ie om eten heeft moeten bedelen, zegt –ie. Het is een aardige vent en we nemen bij het afscheid foto’s van elkaar. Op zo’n 15 km voor Fox Glacier veeg ik het tandemstel, dat Garreth en Alice (UK, Nottingham) blijkt te heten. Ook zij zitten er helemaal doorheen. Geen hongerklop, maar benen die niet meer willen. Doordat we in gesprek raken, valt het ze minder op hoe langzaam ze gaan. Ze hebben allebei ontslag genomen voor een wereldreis. Hierna heel Azië door, maar niet met de fiets. Waarschijnlijk gaan ze daarna niet meer terug naar Nottingham.
Een beetje overmoedig neem ik nog voor Fox Glacier het steenslagpad naar de gletscher. Na een rommelige klim zie ik hem in de verte en daar laat ik het vandaag bij. Aan het eind van de dag smaakt de St. Clair SB (het inmiddels bekende passievrucht-gooseberry verhaal) me beter dan de kip-saté pizza. Het is een combi van niks. Hoewel ik toch honger zou moeten hebben, krijg ik nog niet de helft weg.
30 JANUARI. 43 km. Franz Joseph Glacier. Bij de receptie van het ‘Mount Cook View Motel’ staat een Amerikaan uit te checken. Ik kwam hem gisteren tegen op het noordzijde-pad naar Fox Glacier en hoor hem zijn vrouw vertellen dat ik gisteren 150 miles gefietst had. Dat is op meerdere fronten overdreven, maar ik zeg niets en laat mij haar bewonderende (of was het ‘verbaasde’) blik welgevallen. Het motel is dicht bij Lake Matheson, waarin onder de juiste omstandigheden prachtige reflecties van Mount Cook te zien zijn. Helaas is het bewolkt en regent het zelfs een beetje. Als het wat open trekt, tijdens de wandeling en na een gesprek met drie Maleisische meisjes die hun verblijf in NZ bekostigen met werk in restaurants in Fox en Franz Joseph Glacier, belet alleen de rimpeling van het water nog een mooi spiegelbeeld. Ik neem de foto toch maar. Met Photoshop trek je dat wel recht ;-).
Bij de zuidzijde toegang naar de Fox Glacier ontmoet ik Andrew Fatini, een jonge natuurkundeleraar uit Brazilië. Hij is per fiets op weg naar Haast. Je kunt hier dichter bij de gletsjer komen dan bij Franz Joseph. De sneeuw/ijs stapel is indrukwekkend, maar dat vereist toch wel wat verdieping in de natuurkrachten die er achter schuil gaan.
Als ik vertrek bij de Fox gletsjer, komen Eric en Joachim weer aanzetten. Hun verschijning wordt zo’n beetje een vast moment op de dag. Eric raadt me mijn plan af om de westkust ter hoogte van de Arthur’s Pass te verlaten. Het is zijn vierde tocht in NZ en hij vindt het noordwesten van het Zuidereiland het allermooist. Bovendien heeft die pas hellingen van ruim 10% en levert je vervolgens uitzicht op de Canterbury Plains; wel mooi, maar zeker niet het meest spectaculaire landschap in NZ. Ik heb nog een paar dagen om daar eens over te denken.
Eerst over de heuvelrug naar Franz Joseph Glacier. Op de parkeerplaats voor de beklimming ontmoet ik Ray en Emma, uit Australië. Emma had me al eerder gezien en dacht dat ik ook een Aussi was, vanwege de kleine, inmiddels meermalen gefotografeerde, teddy-koala aan mijn helm. Ray zit op de grond boterhammen met jam te besmeren voor de nodige energie. Een in mijn ogen wat oudere Kiwi kan het niet aanzien en brengt een vouwstoel. Ray zit lekkerder op de grond en zegt vriendelijk iets in de trant van: “dank u, maar als u echt zou willen helpen, zou u dan deze fiets over de heuvel willen fietsen?” De Kiwi wijst naar mij en zegt: “I am of his generation, look silly perhaps, but I am not crazy”. Hij bedoelt het bewonderend, maar ik vind hem duidelijk ouder dan ik ben. In de volgende 23 km, moet ik nog even flink aan de bak. Ik zoek een motel met Sky, want ik wil de ‘Womens Final’ van het ‘Australian Open’ zien.
31 JANUARI. 73 km. Hari Hari. Prachtig weer. De dames-finale is helaas gewonnen door Serena Williams. Ik weet niet of het toeval is, maar het Sky Movie Channel zond tegelijkertijd ‘De Hulk’ uit. Met dit soort vergelijkingen moet je oppasssen, weet ik sinds Marga van Praag Willem van Hanegem “zo onbetrouwbaar als de neten” noemde. Het schijnt dat de neten haar hebben aangeklaagd wegens smaad. In dit geval is het risico niet zo groot, want de Hulk is een fantasiefiguur die niet zo gauw iemand zal aanklagen, lijkt me. Tijdens de finale dronk ik een Peter Yealands SB. Die verraste me. Atypisch, maar toch deed –ie me aan een Pouilly Fumé denken. Mineralig, met – gek genoeg - iets van zwarte bessen en iets wat ik niet thuis kan brengen. Misschien is het ‘guave’, zoals het etiket vermeldt.
Bij de prachtige reflectie van de Franz Joseph Glacier in ‘Peter’s pool’ hoor ik de volgende ochtend een stel een raar klinkende taal spreken met hun kinderen. Geen Nederlands, maar wel veel harde ‘g’s. Opeens denk ik het te weten: het is hebreeuws. Ik vraag het, en ja, hoor: ze komen uit Hebreeïë. Ze vinden het leuk dat ik het herkende; dat overkomt ze niet vaak. Ze willen een foto van me op de fiets en we wisselen over en weer wat bekende ‘harde g’ –woorden uit, zoals goochem en gogme.
Van Fox Glacier naar Whataroa is een makkie. Op de openbare picknickplaats zit Peter Crossfiets (zoals ik hem inmiddels noem) te praten met wat Kiwi’s. Het is een hartelijk weerzien. We lunchen samen en bezoeken de Maori Art Gallery (zie foto). De galerijhouder vertelt ons dat een deel van de door de Maori artiest gemaakte sieraden en wapens gemaakt is uit een 3500 jaar oud stuk kaakbeen van een ‘sperm whale’. Een soort zwaard is te koop voor 800.000 dollar. Als afscheid blaast hij zich voor ons nog een ongeluk op twee nogal moeizame Maori –muziekinstrumenten.
Op Mount Hercules ben ik Peter direct kwijt. Vrolijk groetend komen de Hebreeërs voorbij. Ik kom redelijk gemakkelijk in Hari Hari aan en heb net bij de lokale Motor Inn mijn dorst gelest met een pint Amstel Light, als Emma en Ray aanspoelen. We vissen Peter op, die om de hoek in het gras blijkt te slapen en nemen er nog één. Ray (32) is een heel aardige vent. Hij was laborant, heeft daarna 3 jaar gewerkt als fysiotherapeut en heeft deze baan onlangs opgezegd om te gaan reizen en na te denken over wat –ie nu werkelijk wil.
’s Avonds blijken de lokale bezoekers van de Motor Inn pertinent cricket te willen zien i.p.v. de ‘Mens Final’. Nieuwsonderwerpen zijn hier de afgelopen dagen: de regenval en overstromingen op het Noordereiland, een boer die na een blikseminslag in een electriciteitsmast door de politie moest worden gedwongen om reparateurs op zijn land toe te staan en naar de camera’s om de e.o.a. reden meermalen ‘Julia Roberts’ roept, en een discussie over de beloning van CEO’s van energiebedrijven, ziekenhuizen e.d.. Wat dat laatste betreft komt ook hier de stelling voorbij dat die niet meer zouden mogen verdienen dan de prime minister.
1 FEBRUARI. 78 km. Hokitika. Bij het ontbijt spreek ik een NZ stel (van tegen de 70 jaar) dat het Zuidereiland per motor doet. Het tengere grijze vrouwtje heeft zo’n grote brullende driewielmotor en hij rijdt op een kanariegele Kawasaki. Ze vertellen me over nog een politieke discussie in NZ: de ruimte die fietsers nemen/vragen, terwijl ze geen wegenbelasting betalen.
Vandaag een relatief gemakkelijke tocht door zonovergoten regenwoud, zo af en toe begeleid door mooie vogelgeluiden. Gaandeweg de rit krijg ik telkens meer last van jeuk aan mijn benen. Waar en wanneer weet ik niet, maar de sandflies hebben me kennelijk te grazen gehad. Op het moment van dit schrijven voel ik opeens weer een bult in mijn knieholte. In Pukekura (ik verzin deze plaatsnamen echt niet) heeft iemand een ‘giant sandfly’ aan de voorgevel van zijn huis gehangen. In Ross bezoek ik de als museum gerestaureerde gouddelvershuisjes. Het interieur van één er van doet mij denken aan de zolder van de boerderij van mijn opa en oma in Polsbroek. Hokitika is een leuk plaatsje, met een strand aan een woeste zee (zwemmen wordt afgeraden) en is bekend vanwege zijn jade-industrie. De groene jade is het hardste wat de Maori destijds voor wapens, werktuigen of sieraden konden bewerken.
In het restaurant dat mij door de moteleigenaar is aangeraden verschijnen Eric en Joachim bij me aan tafel. Ik kijk er niet eens meer van op. Ze schuiven graag bij mij aan, want er is inmiddels een wachttijd voor een tafel van een half uur, drie kwartier. Ik los mijn belofte in dat ik ze een rondje zou geven als we ooit eens in dezelfde gelegenheid zouden belanden. Eric (bouwkundige) is goedlachs, Joachim stiller. Hij is een wat verlegen, maar vriendelijke voormalige politieman. Een paar jaar geleden is vanwege kanker bij hem een nier weggehaald. Morgen gaan ze naar Greymouth om een auto te huren, want Joachim trekt het fietsen niet meer, hij wil gaan wandelen. Eric blijft fietsen en ze ontmoeten elkaar dan ’s avonds op de camping. Joachim vertelt dat hij telkens betere wijnen is gaan drinken omdat hij niet zoveel meer drinken kan. Dat past natuurlijk helemaal in de spirit van deze website. Terloops vertelt hij dat zijn vriendin Amerikaans is,wat mij verbaast, want zijn Engels is nogal basaal. Samen besluiten we nog op het strand te gaan kijken naar de wrakhoutsculpturen die afgelopen week gemaakt zijn voor een wedstrijd. Met wat goeie wil probeer ik nog ‘moeder en kind’ te zien in wat willekeurige rommel, maar het blijkt al gauw dat de sculpturen er helemaal niet meer zijn. Wel een mooie zonsondergang.
2 FEBRUARI. 88 km. Punakaiki. Ik heb uitgezocht dat er om 11.30u. een rondleiding is in de Monteith’s Brewery, in Greymouth, zo’n 40 km verderop. Dat leek Eric en Joachim ook wel wat, dus misschien zien we elkaar daar. Bij de bookshop in Hokitika koop ik eerst nog de Zuidereiland-versie van Pedallers Paradise. Daarin staat dat het tot Greymouth redelijk vlak is, dus als ik een beetje doorfiets, ben ik op tijd. Overal krekelgeknisper en allerlei geuren om me heen. Ik ruik paraffine, een soort parfum, lemongrass en italiaanse kruiden. Soms rijden er gigantische libellen (dragonfly) mee op mijn rug of helm. Wat km voor Greymouth haal ik Martin en Daniel in, beiden Tsjech. Martin (30) heeft zijn studie Milieukunde niet afgemaakt en is gaan reizen. Hij is nu een jaar in NZ. Heeft ook in de wijngaarden van Marlborough gewerkt. Hij zal een paar dagen in Greymouth moeten blijven, want zijn visum loopt af. Voor de verlenging moet hij een gezondheidsverklaring hebben, dus hij slaat af bij het ziekenhuis voor een Tsjech-up.
Even nadat ik me gemeld heb bij Monteith’s arriveren ook Eric en Joachim. Het leek ze kennelijk erg leuk, want ze zijn er extra vroeg voor opgestaan. Nog een paar minuten later voegen Martin en Daniel zich bij ons. Martin werd afgepoeierd bij het ziekenhuis en de brouwerij waarover ik vertelde leek hen een goed alternatief. De rondleiding is deskundig, maar door werkoverleg is er helaas weinig leven in de brouwerij. Het moederconcern (DB) heeft de vestiging in Greymouth in 2004 proberen te sluiten en de 150 werknemers te ontslaan. Het besluit is door een landelijke consumentenboycot van DB-producten binnen een week teruggedraaid. Er worden nu alleen laaggistende bieren, zoals pils, ale en stout gemaakt; voor de hooggistende bieren, zoals de zwaardere Belgische bieren, is in NZ niet zoveel markt meer. De rondleiding eindigt met een proeverij, die begint met cider die louter van appels uit de omgeving is gemaakt. Erg lekker met het warme weer. Monteith’s maakt ook een Shandy op pilssterkte. Aan de muur hangt een poster waaruit blijkt dat ze vroeger ook ‘Oud Bruin’ (staat gewoon zo op het etiket) maakten. De rondleidster vertelt waar ieder bier goed bij smaakt. Daaraan is te merken dat Monteith’s de sponsor was van het jaarlijkse ‘Wild Foods Festival’ in Hokitika. Eén van de bieren zou het uitstekend doen bij een twee vingers dikke worm, die leeft van de bladeren van de Rata-boom en die, goed klaargemaakt, zou smaken naar pinda. En een ander natuurlijk bij ‘White Bait’. Dit gerecht staat bij ieder restaurant aan de Westkust op de kaart. Het gaat om een portie van plm 100 kleine, max. 4cm. lange baby-visjes, die – gemengd met ei – worden gebakken en integraal gegeten. Mij niet gezien. De topper blijft voor mij de Stout. Als we van alle bieren een klein beetje geproefd hebben, mogen we zelf nog een half pint van onze favoriet tappen.
In het centrum neem ik afscheid van de boys en op de calorieën van het bier doe ik voor de lunch nog een paar klimmetjes richting Punakaiki. Als de route strak langs de zee gaat, neem ik een strandweggetje. Eerst nog een duik. Ik moet toch ook in de Tasman Zee hebben gezwommen. Iets verderop wordt gezwommen, dus het is vertrouwd. NIET DUS!!! Als ik tot mijn knieën in het water sta, voel ik de keien die door de golfslag langs mijn enkels heen en weer rollen. Verloor direct een sandaal die niet echt goed vast zat. Maar gelukkig bleef die drijven en kon ik hem weer oppikken. Schoen vast, een ferme duik en er uit. Zo gedacht, zo gedaan. Maar na de duik krijg ik mijn voeten niet snel genoeg aan de grond, word door een onderstroom van het strand weggetrokken en mijn leven begint aan mij voorbij te trekken: als 7-jarige op Koninginnedag stepkampioen van Langbroek, pepermunt in de kerk, met pa en Nico zien hoe Feyenoord als eerste Nederlandse club de Europacup wint, met 20 gaatjes in de tandartsstoel van Vermaas, oud bruin drinken met opa Van Wijngaarden en dan word ik door een volgende golf op de keien gegooid. Als de zee dat nu ook met mijn op maat gemaakte zonnebril had gedaan, was er niets aan de hand geweest. Maar ik zag even niet scherp en moest op zoek naar mijn gewone bril. Zonnebril niet meer teruggezien. De zee neemt en zij geeft. Ik denk dus dat mijn bril ooit onderdeel zal worden van een ‘moeder en kind’ –wrakhoutsculptuur.
Met zowel het bier als de schrik in mijn benen vervolg ik de tocht naar Punakaiki. In iedere kilometer is het zowel stijgen als dalen (men noemt dat ‘undulating’ langs een prachtige kustlijn. Ik ga nu om half negen nog even kijken naar de Pancake Rocks at sunset.
3 FEBRUARI. 87 km. Westport. De avondzon belichtte de Pancake Rocks onvoldoende om ze echt goed te bekijken. Na het pannenkoekenontbijt ga ik dus opnieuw. Ik heb mazzel, soms is er een golf die door de ‘blow holes’ naar boven spuit. Eigenlijk lijken de rocks door hun laagjes meer op ‘spekkoek’, of het zou een stapel pannenkoeken moeten voorstellen. Punakaiki klinkt al als pannenkoek, dat kan geen toeval zijn.
De eerste 40 km. na Punakaiki zijn zwaar. Over een afstand van 11 km. moet ik bijvoorbeeld een keer naar 200 meter hoogte klimmen en twee keer naar 150 meter. Aangezien daartussen wordt gedaald, komt dat neer op totaal 500 meter klimmen in iets meer dan 6 kilometer. Dat is dan toch gemiddeld een procent of 8. Voor de lezer die hier de draad mocht zijn kwijtgeraakt: het gaat om stijgingspercentages, niet om alcoholpercentages. Door de warmte is het asfalt soms wat gesmolten. Ik moet mijn banden regelmatig van aanhangend grint ontdoen. Ik heb niet door dat dat grint ook in mijn derailleur is terechtgekomen. Al op de tweede beklimming blijkt dat ik niet meer terugschakelen kan. Dan verzuur je wel vroeg. Later die dag weet ik het probleem te verhelpen. Inmiddels heb ik dan een paar fantastische uitzichten op de West Coast –kustlijn gehad.
Ik ga niet rechtstreeks naar Westport, maar neem de afslag naar Cape Foulwind, waar het hele jaar een zeehondenkolonie verblijft. In februari krijgen de ‘laatbloeiers’ onder de pups nog zwemles van hun moeders. Onderweg zie ik ‘Weka’s’, een loopvogel, bruin, kleiner dan een kip. Er waren ooit vier soorten in NZ, maar drie er van staan op uitsterven. Welnu, het is een grappig vogeltje. Als ze in de struiken duiken en je blijft daarbij staan wachten, dan maken ze een diep ‘bom-bom’ –geluid. Op de fiets zag ik er één aan de overkant van de weg. Hij keek netjes eerst rechts, toen links, zag mij en stak toch over. Ik moest flink remmen. Als dit geen op zichzelf staande poging tot zelfmoord was, dan vráágt de Weka er kennelijk om om uit te sterven.
Alle hotels en motels in Westport zitten vol. Dit heb ik nog niet eerder meegemaakt. Het schijnt te maken te hebben met tijdelijke krachten die worden ingehuurd voor de mijnbouw (goud en steenkool). Bij de touristinformation regelen ze een kamer op een camping, 8 km terug. Als ik wil opstappen om daarheen te gaan, realiseer ik me dat ik vandaag geen ‘fietsvrienden’ heb gezien. En ja, hoor, daar staat opeens Eric voor mijn neus. Die heeft vandaag 100 km. gefietst en ziet er moe uit. Gelukkig weet ik dat er ook in Westport een brouwerij is, de Westcoast Brewing Co. Hoewel we er na sluitingstijd arriveren, staat Darryl Sweeney, de ‘National Sales Manager’, bierliefhebber en zoon van de eigenaar, er op dat we rustig gaan zitten en alle bieren diepgaand onderzoeken. Hij vindt het een heel gezellig ‘after work’ –gesprek en schenkt de (gelukkig kleine) glaasjes telkens opnieuw vol. Als hij vertelt dat de gerst moet ‘germinaten’ (ontkiemen), maak ik Eric wijs dat dat ‘verduitsen’ betekent. Nadat Darryl daarover een aantal voor hem onbegrijpelijk vragen heeft gekregen, komt hij er achter en zegt dat –ie dan ook nog wel een grap kent, maar vreest dat die de gemoedelijke sfeer zou kunnen bederven. Als ik het plaatselijke carillon hetzelfde deuntje hoor beieren als in Gouda, realiseer ik me opeens dat het al 19u. is. Dus snel ontbijtboodschappen doen, naar de camping, inchecken, douchen en vlak voordat de keuken sluit (20u.) mijn ‘meal order’ doorgeven.
4 FEBRUARI. 105 km. Murchison. Vandaag eerst naar de plaatselijke opticien. Ik word geholpen aan een ‘overzet-zonnebril’, die je dus over je gewone bril kunt dragen. Mijn oren zijn er groot genoeg voor. Het montuur heeft de op mij nogal willekeurig overkomende garantietermijn van 21 jaar. Goed, dan ben ik 70. Mocht er tegen die tijd wat mis zijn, dan ben ik waarschijnlijk wel in de gelegenheid om te komen klagen.
Vandaag rijd ik grotendeels over de wand van de ‘Buller Gorge’. De Buller River heeft zich gretig een weg gebaand door het heuvellandschap. Voorzover het niet vals plat is, is de weg ‘undulating’, constant op en neer en dus redelijk vermoeiend. Het is bovendien ruim 30 graden, dus iedere gelegenheid om iets fris te drinken, en dat zijn er maar drie op de hele route, pak ik. De eerste is bij Berlins. Het is een backpackershotelletje in ‘the middle of nowhere, maar als ik een dag later gearriveerd zou zijn, zou daar wel het jaarlijkse country music festival in volle gang geweest zijn (eerste weekend van februari, 14 bands, verwacht publiek: zeker 300). Vlak daarna kom ik Ulla tegen. Een 68-jarige Australische, die in is voor een praatje, maar bewust alleen reist. Als je met iemand reist, gebeuren er onderling altijd dingen waardoor je gedurende enige tijd niet meer met je reis bezig bent, is haar overtuiging. Ze heeft inmiddels in totaal wel 50.000 km gefietst. In 2007 ging ze van Peking naar Parijs. Haar weblog is toen door tienduizenden mensen gelezen. Ze voelt dat ze een druppel Maori bloed in zich heeft, want ze voelt zich in NZ erg thuis. Mensen helpen je er altijd en onbaatzuchtig. Eind dit jaar zal ze zich er ergens vestigen.
Mijn tweede frisdrankstop is in het gehucht Inangahua. Daar is in het dorpshuis een tentoonstelling over de aardbeving die het gehele gebied in 1968 trof. Wat er tentoongesteld is, is in die zin typerend voor een aardbeving dat er geen lijn in te ontdekken is. De derde stop is bij de Swing Bridge, zo’n 16 km. voor Murchison. Deze smalle ‘touwbrug’ is 110m. lang en verbindt op 75m. hoogte de oevers van de Buller. Hoewel ik het wat eng vind, ga ik er overheen. Aan de andere kant zijn nog de gevolgen te zien van de aardbeving die Murchison in 1929 trof.
In Murchison zit Eric bij de kroeg op het kruispunt op me te wachten. We besluiten daar ook te eten. De dochter van de eigenaresse serveert en probeert met Eric haar Duits aan te scherpen. Ik kon het niet helemaal volgen, maar ze had het er onder meer over dat ze op haar vaders’ terrein twee herten had doodgeschoten. Voor wie daarbij van rijpe kersen houdt: Waimea Pinot Noir, 2009, Nelson.
5 FEBRUARI. 134 km. Nelson. Vandaag heb ik om 9.30u. op het kruispunt in Murchison met Eric afgesproken. We willen in één keer naar Nelson, een zware tocht. Dit wordt dus vooral een fietstechnisch verhaaltje, met veel getallen. Voordat ik wegga probeer ik nog even internetcontact te krijgen. Gisteravond viel die weg voordat ik foto’s kon uploaden en mail kon kijken. Bij dachtlicht merk ik dat ik dat toen op het terras van één van de andere motelkamers heb zitten te proberen. In de buurt van de – ’s ochtends nog gesloten - receptie van het motel blijkt de ontvangst het best te zijn. Maar daar heten ook de sandflies me hartelijk welkom. Wild om me heen slaand krijg ik toch die foto’s er op. Ten koste van een bult of drie, alle in mijn voet. Bij de lokale winkel kom ik Eric al tegen. In zijn tent heeft hij vannacht eerst een razzia moeten houden om te kunnen slapen. Terwijl ik mijn best doe om ook onderweg gevarieerd en gezond te eten, houdt Eric het bij Snickers. Vijf moet genoeg zijn voor de hele rit. Opnieuw is het een mooie dag (29 graden); in dit deel van NZ hangt dat samen met noordenwind, dus we hebben hem de hele dag tegen en vooral op de beklimmingen hebben we het warm. De omgeving lijkt op het Zwarte Woud, aldus Eric. Al snel rijdt Joachim ons vrolijk groetend voorbij, in een grijze Toyota Yaris. De eerste 40 km. stijgt het van 100m. naar 650m. (Hope Saddle). Vooral vals plat en op het eind een kilometer of twee flink steil. Daarna zakken we over een afstand van 33km. naar 150m., om daarna in een kilometer of vier weer te klimmen naar 500m. (Spooner’s Saddle). We wisselen elkaar regelmatig af, waardoor het tempo hoog blijft. Eric (inclusief bagage) is zo’n kilo of 20 zwaarder dan ik, dus ik ben altijd eerder boven. We hebben wel voldoende lauw water bij ons, maar inmiddels hebben we behoefte aan iets verfrissends. In een gehucht dat louter lijkt te bestaan uit een taverne gooien we een liter Sprite naar binnen. De jonge vrouw achter de bar ontboezemt dat ze zwanger is. Ik weet niet waarom. Op het laatste stuk doe ik het meeste kopwerk. Eric meent dat ik zelfs met mijn postuur hem uit de wind zou kunnen houden. Maar dan moet er niet zo vaak een gat vallen van tientallen meters, natuurlijk. Richting Nelson (Richmond) wordt het drukker. De State Highway heeft al vele kilometers geen ‘one lane bridges’ meer. Bij enig verkeer zijn dat natuurlijk vreselijke bottlenecks.
Bij de touristinformation (I-site) in Nelson staat Peter verhalen op te dissen aan een stel Zwitsers. Na zijn middagdutje van een dag of wat geleden in Hari Hari is hij nog een flink stuk doorgereden en dacht me dus niet meer terug te zien. Ook in Nelson kunnen we, vanwege de drukte, niet terecht in de accommodatie die onze voorkeur heeft. We moeten weer 6 km terug, naar de ‘second largest campground in de Southern Hemisphere’, volgens de man van de I-site.
6 FEBRUARI. Nelson. Het is de nationale feestdag van Nieuw Zeeland: Waitangi-day. Op 6 februari 1840 tekenden 40 Maori-chiefs een contract met de Engelsen. [later toegevoegd] In het Te Papa Museum lees ik op 16 februari wat dat contract inhield: afstand nemen van vrijwel al je aanspraken in ruil voor een status als onderdaan van het Britse rijk.
Ik ben niet vroeg gaan slapen, maar word wel vroeg en ruw gewekt. Om 6.30u. landt het eerste vliegtuig op het nabijgelegen vliegveld. Binnen korte tijd gevolgd door een stuk of vijf andere propeller -vliegtuigen. En daarna weer ruim een uur niks. Maar van slapen komt het niet meer. Het doet me aan een hotel in Chania op Kreta denken. Bij windstil weer werden we daar voor dag en dauw uit bed gebruld door vliegtuigjes die bestrijdingsmiddelen gingen spuiten op de wijngaarden. Gelukkig is de weekendkrant bezorgd bij mijn motelkamer, nog dikker dan De Volkskrant. Er staat ongelofelijk veel reclame in. Alles is in de aanbieding. Ook de TV staat hier bol van de reclame. “Als je het elders goedkoper ziet, krijg je het prijsverschil plus 15% terug”. Volgende reclame: “bij ons het prijsverschil plus 25%”. Een interessant artikel gaat over Peter Yealands, van wie ik op 31 januari reeds een wijn proefde. Hij is in andere business rijk geworden en de winery is zijn nieuwste project. Hij streeft naar absolute duurzaamheid. Alle wijngaarden dicht bij de wijnmakerij, geen bestrijdingsmiddelen, baby-schapen (geen lammetjes, maar een klein soort type categorie schaap) die al het onkruid tussen de druivenstokken wegvreten, klimaatcompensatie, plastic flessen (!). Het eerstgenoemde land waarnaar hij exporteert is Nederland.
Met Eric en Joachim ga ik eerst naar de zaterdagochtendmarkt in de stad. De markt is gemoedelijk en zo overzichtelijk dat ik me afvraag of we wel de in de Lonely Planet guide beschreven markt bezoeken. Het optreden van de City of Nelson –band (doedelzak) is geweldig! Daarna gaan we met de auto naar Motueka en het Abel Tasman National Park. We laten ons met een watertaxi het park in brengen om daarna terug te lopen. De taxi wordt met een tractor het eerste stuk laag water doorgetrokken en vervolgens met een springveer weggeduwd. Daarna is het een speedboat. Joachim kan het nauwelijks geloven als hij van de schipper hoort dat het een Nederlander was die NZ al bijna 200 jaar vóór James Cook ontdekte. Abel Tasman probeerde het land ook voor Nederland te claimen, maar na drie landingspogingen stond het 3 – 0 voor de Maori’s. Dat kon Joachim zich weer wel voorstellen. Bij de baai die we hebben uitgekozen worden we overboord gezet en moeten we het laatste stuk naar de oever waden. Tijdens de wandeltocht van 3 ½ uur door regenwoud met supervarens en mooie uitzichten op baaien ontmoeten we Lisette en Corine. Beiden (NL) hebben net een HBO opleiding afgerond en vragen zich af of ze er wel wat mee willen. Ze hebben elkaar vijf maanden geleden in het vliegtuig naar Sydney ontmoet en reizen (en werken) sindsdien samen. Ik geef ze wat vaderlijke raad en zij mij gelukkig wat biskwietjes, want mijn experiment met het Snickers-dieet van Eric mislukt. Als we in Motueka een restaurant zoeken, rijden de dames ons vrolijk groetend voorbij, in zo’n campervan als Anke en ik in Australië hadden. Eric en Joachim hebben na hun ontbijt van muësli en melk van melkpoeder (!) niets meer gegeten en werken in het restaurant samen een kilo rib-eye steak weg. Jullie hoeven niet ongerust te zijn, hiermee ga ik niet experimenteren. Mijn Montana Chardonnay 2008 is een niet onaangename receptiewijn en smaakt licht naar yoghurt. Op de terugweg rijden we vrolijk groetend het zwoegende Zwitserse stel voorbij.
7 FEBRUARI. 115 km. Picton. Vandaag weer een zware fietsdag. Weer heb ik met Eric afgesproken. We moeten twee flinke heuvels over en tot Havelock, op ongeveer 75 km. hebben we krachtige tegenwind. Ik rijd voorop en probeer ondanks de windvlagen mijn ritme te houden. Gelukkig heb ik vanochtend ook verse wind in mijn banden gedaan. Gek genoeg is het ook weer warm en stoppen we bij iedere gelegenheid om frisdrank te kopen. We worden een beetje melig van Joachim die ons wel vijf keer vrolijk groetend voorbij rijdt. Bij Havelock gaan we de Queen Charlotte Road op, langs de Queen Charlotte Sound. Zodra we wat geklommen hebben is het uitzicht imposant. De weidsheid van het landschap; de immense baaien omzoomd door begroeide heuvelruggen die eruit zien als gigantische lichamen van prehistorische beesten waarvan de kop ieder moment boven water kan komen. Ik weet niet wat hiervan op foto’s over zal komen. Misschien voegt een stukje film wat toe. We zullen zien. In Picton begint het een beetje te regenen. Al met al frist dat wat op.
8 FEBRUARI. 89 km. Ward. Het was de bedoeling om een dag in Picton te blijven en per mountainbike een deel van de Queen Charlotte track te doen. Maar het is ’s ochtends bewolkt en grijs. Het is de vraag of de voorspelde opklaringen vroeg genoeg zullen komen om alsnog te kunnen gaan ‘biken’. Ik besluit daar niet op te wachten en alvast de helft van de afstand naar Kaikoura te fietsen. Verkassen moest ik toch, want ik heb al mijn spullen weer meegenomen uit de B&B. Ik had daar slecht geslapen, want zowel in twee kamers onder mij als in één van de kamers naast mij werd duidelijk hoorbaar hard gesnurkt. Als ik mijn ergernis overwin, kan ik op een regelmatig en lokaliseerbaar gezaag nog wel inslapen, maar dit was een beklemmende omsingeling door ongelijkmatige varkensgeluiden. Terreur. Ik snap niet waarom we ons zo druk maken over de Mexicaanse griep als we dit nog niet uitgeroeid hebben. We kunnen niet wachten tot de evolutie eindelijk deze inferieure eigenschap eens zal hebben weggeselecteerd.
Bij de I-site in Picton blijkt dat je voor het Wijnfestival in Blenheim op 13 februari een toegangskaart nodig hebt (wist ik niet; niet zo nozel, dus) en dat die uitverkocht zijn. Joachim en Eric grinniken wat als ik aan de, toevallig zwarte, mevrouw achter de balie vraag of er misschien een ‘black market’ is voor dit soort kaarten. Ik kan me niet voorstellen dat dit voor haar een dubbelzinnige vraag zou kunnen zijn, maar toch denk ik dat ze het gevoel kreeg in de maling genomen te worden. Ik probeer het bij de ticket-office, de prikborden bij supermarkten, bij wat deelnemende wineries, maar de laatste hoop lijkt www.trademe.co.nz, (NZ Marktplaats) te zijn. Volgens de hospita van de B&B is het festival overigens niet meer wat het geweest is: ‘NZ’s have a drinking problem”. En dat zou bij dit festival dat om 10u. ’s ochtends begint al rond de middag te merken zijn. Het klinkt als een troost, maar als het de NZ volksaard naar buiten brengt, wil ik er JUIST bij zijn.
Ik drink nog een koffie met Eric en Joachim en we gaan ons weegs. De Johanneshof – winery met ondergrondse kelders en wijnmakers uit de Rheingau blijkt op maandag gesloten. Het is nog niet mijn dag. Dan naar Blenheim, om bij de I-site opnieuw te proberen een ticket te krijgen. Zelfde resultaat. Voor de zekerheid boek ik daar maar alvast de zomeraanbieding voor de Transalpine Express, Christchurch – Greymouth v.v., voor a.s. vrijdag. Ga ik toch nog de Arthur’s Pass over.
Vijf kilometer ten zuiden van Blenheim stuit ik op de Montana winery. Montana is al eerder aan de orde geweest op 26 januari en op 6 februari. Het is NZ’s grootste wijnproducent. Voor de ook in Nederland verkrijgbare ‘export-lijn’ probeert men de smaak van de verschillende productiejaren zo constant mogelijk te houden. Bewust staan de SB-druiven daarvoor in drie gebieden. Ten noorden van Blenheim voor de ‘tropical’ elementen; ten oosten van Blenheim voor de ‘herbacious’ elementen, en bij Christchurch voor de ‘savoury’ elementen. Daarvan probeert men een stabiele blend te maken. Voor de thuismarkt maakt Montana veel bijzonderder wijnen (‘Showcases’); ik proef bijvoorbeeld een zeer geslaagde Sauvignon Gris en een Arneis (peer, lemon, tijm en grapefruit). Beide druivensoorten ken ik niet.
Tussen Blenheim en Seddon is al duidelijk te zien dat de Eastcoast minder groen is dan de Westcoast. Maar de beige gloed maakt het strakke heuvellandschap heel bijzonder. Tot mijn verrassing is er in Seddon een afslag naar de winery van Yealands. Daarover sprak ik al op 31 januari en 6 februari. Het is een omweg van 12 km., maar die heb ik er graag voor over. Ik wil die eco-wijnmakerij wel eens zien. Al snel rijd ik tussen de met GPS-technieken perfect ten opzichte van de zon aangeplante wijnranken. Na de zoveelste bocht doemt opeens de enorme wijnmakerij en ontvangstruimte op, als een vliegende schotel in een verlaten landschap. Het is te zien dat Peter Yealands een rijke investeerder is. Het doet me denken aan een grap van John Cleese: “Hoe kun je een klein vermogen overhouden aan een wijngaard? Begin met een groot vermogen”. Hoewel het bijna sluitingstijd is, word ik eerst in een bioscoopzaaltje gezet voor de promotiefilm van Yealands. Je ziet Peter zelf het terrein buldozeren, terwijl hij ‘voice over’ uitlegt waarom zijn wijnmakerij pertinent zo duurzaam mogelijk moet zijn. In aanvulling op wat ik eerder schreef: het gebouw is uit duurzame materialen gemaakt en het zorgt via zonnecellen en een klein windmolenparkje voor zijn eigen energie. Als er druiven worden ingekocht (bv. voor de Pinot Noir) dan moeten die biologisch geteeld zijn. Voor alle transport wordt klimaatcompensatie gekocht. En ter bevordering van de biodiversiteit zijn er tussen de wijngaarden ‘wetlands’ –achtige meertjes aangelegd, waar inmiddels veel vogels neerstrijken. Peter vindt overigens wel dat hem een paar ‘speeltjes’, zoals een sportauto en een 4-wheel drive gegund moeten zijn. Van de, ook in Nederland (Gall en Gall) verkrijgbare ‘exportlijn’ drink ik de Riesling. Mag wat mij betreft wat droger. Van de SB voor de thuismarkt proef ik de SB 2008 (kruisbes!) en 2009 (passievrucht!). Ook de ‘Pete’s shed’ Pinot Noir 2008 mag er zijn (chocola in het bouquet). De experimentele Tempranillo is uitverkocht.
Vrij moe kom ik aan bij de East Coast Inn, in Ward. Dit gehucht met 50 inwoners ligt ongeveer halverwege tussen Picton en Kaikoura. De accommodatie is haveloos, maar geschikt. En de waardin is aardig en kan goed koken. Tijdens de overdadige dis lees ik in de krant dat ‘Dutch ministers’ (wie?) van het IPPC (Klimaatpanel) geëist hebben dat het de bewering corrigeert dat Nederland voor de helft onder de zeespiegel ligt. In gedachten zie ik Jan Peter zijn vuisten ballen.
9 FEBRUARI. 103 km. Kaikoura. Een prachtige, relatief vlakke fietstocht langs de Oostkust. Met de drukte op de State Highway 1 valt het mee. Lastig zijn de ribbels op de wegmarkering, die chauffeurs die een powernap nemen weer wakker moeten maken. Ik word geacht op de 30 cm. asfalt tussen die ribbels en de berm te rijden. Soms is dat asfalt wat afgebrokkeld en moet ik dus over de ribbels heen een stukje de weg op. De meeste auto’s nemen afstand, maar vrachtwagens vaak niet. Terwijl zij juist bij de hoge snelheden die ze zich op de lege wegen permitteren een sterke zijwaartse zuiging veroorzaken. Aan de lucht die om mij hangt na het passeren van menige vrachtwagen maak ik op dat de schapen rijp zijn (waarschijnlijk voor de slacht). Na een km. of 50 is het tijd voor lunch bij een bulderende branding. Ik doe al een paar dagen met een stuk vintage cheddar, maar de stank is zo erg dat ik me afvraag of ik misschien een sandaal tussen mijn hamburger-bun heb gedaan. Pas als ik over de richel stap om uit het zicht een kleine boodschap te doen zie ik de huidige bron van de stank: al de hele tijd zit zich 3 meter van mij vandaan een zeehond te wassen. Geen overbodige luxe dus. De volgende 5 km. ligt de kust bezaaid met zonnende en spelende zeehonden. Op een gegeven moment besluit ik gewoon dat het geen zin heeft om nog meer foto’s te maken. Om 14u. ben ik in Kaikoura en hoop dat ik nog op een boot mee kan om walvissen (Sperm Whales) te gaan kijken. Ik doneer al jaren aan Greenpeace en ik wil ze nu wel eens zien. Dat lukt helaas vandaag niet meer. Ik boek voor de eerste boot morgenochtend, om 7.45u.. De trip gaat pas door als vliegtuigjes walvissen voor de kust hebben gesignaleerd.
Ik heb dus tijd om Kaikoura nog wat te verkennen. Langs de ‘Esplanade’ liggen bij eb zichtbaar grillige rotsen in het water, helemaal bezaaid met zeekraal. En Kaikoura heeft iets buiten het dorp ook een eigen winery. De Gewürztraminer (kruidig, weinig zuur) zou het volgens mij goed doen bij een curry. Maar ik ben het eens met de twee Zweedse dames (Mia en Karen) die ik er ontmoet dat de Chardonnay het meest geslaagd is. Unoaked, fruitig, sinasappel en perzik.
10 FEBRUARI. Kaikoura, 13u., en het is qua planning al wat gecompliceerd geworden. Om te beginnen keek ik gisteravond nog even of mijn bankrekening mijn levensstijl hier nog ondersteunt. Het saldo was vrij hoog, vanwege verzekeringsuitkeringen. Ik snapte daar niets van. De opgetelde bedragen zouden de restwaarde van de Ford Ka kunnen zijn, maar dan had ik toch iets gehoord, dacht ik. Anke gemaild dus. Welnu, op 30 december heeft een lekkage in mijn badkamer tot waterschade en kortsluiting geleid. Mijn buren, en later ook Anke, hebben het allemaal geregeld zonder mij er mee te belasten. Nou, ik zal het wel zien. Ik ben blij met de hulp van de buren en met de afhandeling door Anke, maar ik was er in gedachten toch nog wel even mee bezig.
Om 7.45 ben ik bij het Whale Station. De dag begint met een mooie regenboog, maar later is het helemaal bewolkt en nog wat later regent het. Alle excursies tot 12u. zijn afgelast vanwege ‘rough seas’. Ik laat mijn reservering overzetten naar de excursie van 12.45u. Daarbij blijkt mijn naam van ‘Wijngaarden’ te veranderen in ‘Wijngaaiben’. Tijdens het wachten lees ik ‘De Elephant and the Dragon, The rise of India and China and what it means for all of US’. Een zwerver komt in de kantine van het Whale Station zitten en glijdt na verloop van tijd vermoeid van zijn stoel. De reactie van personeel en Kiwi’s is echt anders dan die van westerse toeristen (waaronder een ‘kakkineus’ Nederlands gezin). De laatsten ergeren zich openlijk en geven hun kinderen instructies om ver bij de ‘vieze man’ vandaan te blijven. De eersten zetten hem op een stoel en leggen een deken voor hem neer tussen de souvenirshop en de kantine en de NZ toeristen geven hem een kop koffie.
Rond 12u. worden ook de andere excursies afgelast. Ik maak voor de zekerheid een boeking voor morgenochtend om 6.45u (!), ditmaal onder de naam ‘Wignaaben’. Kennelijk is mijn naam voor de Maori die dit station runnen net zoiets onvoorstelbaars als voor mij al die Maori –woorden. Maar als dit zo doorgaat, ga ik morgen misschien als de heer ‘Wanabi’, of zo, aan boord.
Of ik me dit timewise kan permitteren hangt af van de vervoersmogelijkheden naar Christchurch. Ik moet daar eigenlijk voor sluitingstijd van de winkels zijn, om mijn fiets af te geven voor de servicebeurt die dan kan plaatsvinden tijdens mijn Transalpine trip naar Greymouth. Er is geen garantie dat de bus van 12u. ook mijn fiets kan meenemen. De latere bus wel, en ook de trein, die maar één keer per dag gaat. Beide komen echter na winkelsluitingstijd aan. Dus Phil gebeld, van John Bull Bikes. Als ik op de ochtend van de 12e mijn fiets aan de deur van de winkel vastmaak en de sleutel ergens door een hek gooi, komt het wat hem betreft goed. Nu moet ik dus de trein of een bus gaan boeken en als dat lukt geef ik de walvissen nog een kans om mij eens te ontmoeten.
11 FEBRUARI. Christchurch. Zo geschreven, zo gedaan. Tijdens een voor de rest druilerige middag heb ik gisteren een busticket bemachtigd. Voor een klein bedrag extra kon ook de fiets mee, maar hij moest wel bovenop de bagage van alle andere passagiers. Is er ook niet helemaal ongeschonden van afgekomen. Maar goed, morgen wordt –ie toch nagekeken.
Vandaag was een beetje een magische dag. Om 6 uur opgestaan voor mogelijk de allereerste walvisvaart van die dag. En ja, hoor, de trip gaat door, ondanks een waarschuwing voor ‘severe motion sickness’. Ik kan me niet voorstellen dat ik ook díe kwaal zou hebben, dus ik check in. De groep krijgt een plenaire veiligheidsinstructie, ongeveer zoals in een vliegtuig, maar ik ben nu niet nerveus. We moeten eerst een stuk uit de kust, want daar begint de diepe oceaantrog van waaruit de ‘spermwhale’ zijn maaltje vist. Dat biedt tijd voor een toelichtende presentatie en voor sommigen de gelegenheid om al direct hun maag om te keren. De overgang tussen relatief ondiep en warmer water naar heel diep koud water brengt stromingen teweeg waardoor het voedsel vanzelf omhoog komt. Om verwarring te voorkomen: het gaat in de vorige zin om het voedsel voor de walvis. Volgens mij zouden wij de spermwhale een potvis noemen. Zo ziet –ie er in ieder geval uit. Een immens groot voorhoofd en een kleine onderkaak met tanden. Dat laatste betekent dat het een jager is en dus niet een ‘zever’ van plankton, zoals de blauwe vinvis, het grootste dier ter wereld. Zijn favoriete prooi uit de diepzee is een reuze-inktvis, die wij ook wel ‘kraak’ noemen (incl. tentakels ongeveer 18 meter). Ik kan me herinneren dat ik ooit eens een plaatje heb gezien van een potvis met zo’n inktvis op z’n gezicht. Toen de potvis mis beet had de kraak zich met zijn tentakels vastgezogen op diens kop en zo waren ze samen boven komen drijven. Wat drijven en duiken betreft is de potvis heel bijzonder. Hij heeft geen waterhoofd, maar een oliehoofd. In zijn voorhoofd zit zo’n 2500 liter ‘spermaceti’ (ik kan me nog herinneren dat we in mijn studietijd ontzettend gelachen hebben om verzonnen betekenissen van dit woord bij het woordenboekspel). Ik zat dicht bij de motor van de boot, dus ik heb het niet helemaal verstaan, maar ik maak uit de presentatie op dat de temperatuurverandering van deze olie van belang is bij het duiken naar grote diepte en dat de sonarresonantie in het oliereservoir informatie geeft over de locatie van prooi. Het vlees van de potvis is niet te vreten, maar er werd vroeger veel op hem gejaagd vanwege de olie. Die werd destijds gebruikt als medicijn en als brandstof voor lampen. Nu wordt de olie nog gebruikt als smering van Rolls Royce- en ruimtevaartmotoren. De potvispopulatie neemt af, maar is nog groot (zo’n 500.000). Grootste gevaren: de mens (jacht, verstorende marine-sonar, vervuiling, aanvaringen), klimaatverandering en de orca. Als een orca een potvis te grazen neemt, eet –ie nog geen 10% en laat de rest voor andere aaseters.
Welnu, het magische moment was daar. Met een ‘hydrophoon’ was een spermwhale gesignaleerd. Hij/zij kwam zo’n 50 meter van onze boot vandaan adem happen. Mooie spuiters, maar door de deining nauwelijks te fotograferen. De Maori die deze business mogen runnen omdat ze niet meer op walvissen mogen jagen weten precies te voorspellen wanneer –ie weer naar beneden gaat en dus met de staart boven water komt. Later zagen we nog een veel grotere (naar schatting een kleine 20 meter), maar die ging zonder zichtbare staart weer naar de abyss.
Terug op het Whale Watch Station zie ik de fiets van Eric, maar die is weg als ik naar het toilet ben geweest. Ik bestel een koffie en begin in een willekeurig nieuw boek: Slaap van Annelies Verbeke. Op pagina 10: “De walvis zwom sneller dan de vorige keer. ... Omdat ik niet wist waar zijn oren waren, legde ik mijn lippen tegen zijn spreekgat. … waar gaan we heen? Ik kreeg een natte zucht als antwoord. … Ik vind het betreurenswaardig dat u mij voor een walvis aanziet. Ik ben een potvis, jongeman, een potvis. En wat u mijn rug noemt, is wel degelijk mijn kop. Die bestrijkt een derde van mijn lichaam en bevat de grootste hersenen van alle levende wezens, mocht u het interesseren”. Als dit toeval is, is het een magisch toeval. Wanneer in je leven zie je nu op een dag een potvis en lees je er op diezelfde dag ook nog over in het boek dat je toevallig bij de hand hebt?
Als ik op de bus sta te wachten komt een wat onverzorgde man een praatje met me maken. Ik ken hem: ik heb hem eergisteren de weg naar de winery gevraagd. Opeens realiseer ik me dat hij me toen niet alleen de weg wees, maar me ook vroeg of ik in buitenaardse intelligentie geloofde. Na het lezen van Von Dänikens’ ‘Chariots of the Gods’ is het antwoord natuurlijk: ‘ja’, maar hoe kon hij vermoeden dat het onderwerp me überhaupt interesseerde? Hij vertelde me toen dat ik die avond naar het recycling station moest komen, buiten het dorp. Daar zouden we dan met een aantal geestverwanten van gedachten kunnen wisselen. Na het proeven van die wijnen was ik dat vanzelfsprekend straal vergeten. Ik geef de Zweedse dames de schuld. Hij begrijpt dat. Vanmiddag heeft hij (gelukkig) geen tijd. Hij heeft het druk met werk voor Interpol …
12 FEBRUARI. Christchurch. Nieuw Zeeland is een land voor automobilisten. Voetgangers moeten erg lang wachten op een groen licht. En een treinstation is niet te vinden. Volgens de kaart was het 1,5 km lopen van mijn hotel. Ik heb er drie kwartier over gedaan. Kiwi’s gaan zelf zelden met de trein, dus de weg vragen levert vage antwoorden. Er is geen enkel bord dat naar het station wijst. Uiteindelijk blijkt het op een winkelcentrumachtig industrieterrein te zitten, niet duidelijk als station herkenbaar tussen een dierenwinkel en een supermarkt. Ik ben de laatste die in de volle trein een plaats toegewezen krijgt. Tegenover een vriendelijk Duits stel, Ulrich (52) en Claudia (naar eigen zeggen nog lang geen 50). Net als ik heeft Ulrich 3 maanden vrij gekregen van zijn werkgever voor een korte ‘sabbattical’. Hij heeft er geen moment spijt van. Claudia mocht van haar baas pas mee toen ze aangaf desnoods ontslag te nemen. De Noordkant van het spoor biedt de mooiste uitzichten op rivierlopen, kloven en dalen en wij zitten verkeerd. We kletsen wat, maar ik let goed op, want ik ga dit traject nog terug en hoop dan een betere plek te hebben. De conducteur geeft ondertussen via de intercom droogkomisch commentaar bij de gang van zaken in de trein en bij het uitzicht. “Please keep your hands on the handles of the doors between compartments. If one or more of your fingers gets stuck, I guarantee tears in your eyes. Besides it will spoil your day”. En: “At the left side of the train you can see recently build luxurious villa’s with a magnificent view. Needless to say there are no railway workers living there”. Op de kaart van het Zuidereiland is Otira kennelijk een vermeldenswaardig plaatsje. Er blijken twee mensen te wonen. Aucklanders, die 10 jaar geleden meenden het hotel over te nemen, maar volgens de conducteur bij de notaris merkten dat ze het hele dorp (11 huizen, waarvan er dus 10 leeg staan) hadden gekocht. Ik zie veel auto’s met kayaks op het dak langsrijden. Het zijn de begeleiders van de jaarlijkse ‘coast to coast’ race: 265 km. hardlopen, fietsen, kayakken, fietsen en hardlopen. Intussen heeft Claudia verteld over hun door ene Barbara Temelie geïnspireerde levenswijze. Ze drinken p.p. zeker 2 liter heet water per dag en ze zijn principieel tegen alcohol. En ondanks dat ze wat zenuwachtig worden van mijn betoog dat minder vlees eten naar mijn inzicht het beste is wat we voor de wereld kunnen doen zijn ze best aardig. Als de conducteur in Springfield omroept dat er een hele mand muffins van een met name genoemde bakster aan boord is gebracht, spurt Ulrich naar de restauratiewagen om te trakteren.
Bij het weerzien blijkt Greymouth best een gezellige drukte over zich te hebben. Na een uur gaat de trein weer terug en ik heb inderdaad een veel betere plaats. Van daaruit heb ik vrijwel de hele reis aan de Noordzijde van het open platform kunnen staan en foto’s kunnen maken. Maar ik zit er vaak naast. Gedurende de afdrukvertraging van mijn camera springen er vaak struiken of bomen tussen de trein en het uitzicht. In de 19 tunnels krijg ik op het platform veel dieseluitstoot over me heen. Sommige tunnels zijn net iets te lang om mijn adem in te kunnen houden.
Terug in Christchurch koop ik bij de Christchurch winery, die overigens een gewone slijterij blijkt te zijn, een klein flesje ‘Mount Cass’, Harmony, 2006. Een wijn uit het iets ten Noorden van Christchurch liggende Waipara wijngebied. Gemaakt van Cabernet Sauvignon, Malbec, Cabernet Franc en Merlot. Inderdaad een mooie zachte blend, die door de Malbec niet lijkt op een normale Bordeaux. De eigenaar van de winery is een Chinees wiens Engels nog slechter is dan het mijne. Maar als hij door heeft dat ik uit ‘Holland’ kom, begint hij te glimmen: ‘Amsterdam’, ‘Kinderdijk’, ‘Keukenhof’ en ‘Pieter van den Hoogenband’. Allemaal direct gevolgd door “incredible” en een uitroepteken.
16 FEBRUARI, Wellington. Na vier dagen zonder verslag, zit ik inmiddels op het Noordereiland. Eén van de laatste dingen die ik in mijn futuristische hotelkamer (alles er op en er aan, in een ruimte van 4 bij 2,5 meter, zonder ramen) in Christchurch deed, was het schoonmaken van het toetsenbord van mijn witte, dus besmettelijke, netbook. Met een wattip en watervrije zeep. Dit is er waarschijnlijk de oorzaak van dat mijn computer drie dagen later, zodra Word geopend wordt, zelf begint met een verslag: “asj]eeeeeeeeeeeeeeeeeeeee …” etc. Zo had ook het mijne kunnen openen als ik van mijn fiets gevallen was of zo, maar daarvan is geen sprake. Wat ik ook probeer, het toetsenbord blijft kortsluiting maken. Ik heb het vandaag weten los te koppelen en heb een los toetsenbord gekocht. Helaas niet zo’n vouwbare, zoals ik thuis heb. Daar gáát het voordeel van een klein computertje. Het volume van dit ding is twee keer zo groot als dat van de netbook. Ben benieuwd of ik hem in mijn bagage ga krijgen. Alsof ik mijn PC achterop de fiets heb.
Op 13 februari bel ik aan bij Jan van Wijngaarden (85). Hij verwacht me dus doet open met “Jan van Wijngaarden, I presume?”. Jammer dat een eerdere variant op deze begroeting al wereldberoemd is geworden. Jan woonde in Den Haag toen hij in 1952 door Nieuw Zeeland werd gerecruteerd voor het aanleggen van telefooncentrales. Naast die baan werkte hij als fotograaf, één van zijn hobby’s. Begin jaren ’60 is hij nog 18 maanden in Nederland geweest met zijn NZ vrouw. In die tijd legde hij data vast op film voor het Octrooibureau. Ze zijn weer teruggegaan, maar Kiwi is hij nooit geworden; hij heeft nog steeds zijn NL paspoort en ontvangt nu vanuit NL een heel klein pensioen voor dat baantje bij het Octrooibureau. Zijn vrouw is in 1976 overleden. Hij heeft drie kinderen, twee zoons, w.o. Frans, en een dochter. Hij luistert graag naar jazz (laat me een Telegraaf-knipsel over het overlijden van Pia Beck zien) en heeft zelf microscopen en grootbeeld-fotocamera’s gebouwd, die trots in een vitrine in zijn woonkamer staan. Hij heeft mooie anecdotes over andere geëmigreerde Van Wijngaardens. Zo zou ene Gerard bij een tussenstop in Tahiti zich om voordehandliggende redenen te laat aan boord hebben gemeld. Als hij zich tenslotte afvraagt of –ie niet naar Nederland terug had moeten gaan, toont hij zich wat eenzaam.
De tocht naar Akaroa (86 km) is de zwaarste die ik tot op dat moment heb gefietst. Niet eens vanwege de beklimming van Hilltop (476 meter in 6 km), en nog een paar kleinere heuveltjes, maar door de harde tegenwind. De eerste 50 km rijd ik op mijn kleinste voorblad, harder dan 15 km/u gaat het niet. Voor m’n benen is tegenwind vergelijkbaar met klimmen, maar mentaal heb ik een duidelijke voorkeur voor het laatste. Uitgeput kom ik in Akaroa, waar alle accommodatie bezet is i.v.m. ‘Valentijnsgekte’. Het dorpje aan de rand van een volgelopen vulkaanmond is populair voor bruiloften, het doen van aanzoeken en ook andere, meer ingetogen romantische opwellingen. Ik word gered door een vrouwelijke taxichauffeur die, even buiten het dorp, toevallig ook een Bed & Breakfast runt. De lokale Chardonnay (unoaked, fruitig) en Pinot Noir (oaked, rijpe kersen en chocolade) hebben niet het mineralige wat ik van vulkaangrond had verwacht.
De volgende dag (14 februari) heb ik bij het ontbijt een leuk gesprek met een veel te dik, maar wel gezellig romantisch stel uit Auckland en een stel uit Franstalig Canada. De hospita is gul met eieren, croissants, fruit, en yoghurt, want dat heb ik nodig voor de terugweg, vindt ze. Als ik eerst nog wat foto’s maak van Akaroa zwemmen er twee Hector’s dolphins (kleinste dolfijnensoort, plm 1,3 m, met een orca-achtig uiterlijk) in de haven; kennelijk een zeldzaamheid, want ook de lokale bevolking loopt uit. Ik fiets naar Christchurch terug (102 km) over de Summit Road, die direct vanuit Akaroa omhoog gaat. Ik merk dat ik niet veel meer dan 600 hoogtemeters in 6,5 km aan zou hebben gekund. Na een scherpe afdaling tot 500 meter stijgt het verder naar 700 meter. Waar het stijgingspercentage even boven de 10% zit, moet ik op mijn pedalen gaan staan. Net als gisteren na de tegenwind, is er de beloning met de koffie en chocolate-cheesecake van het ‘Art Galery –café’ in Little River. Aan de kassa herkennen ze me. Dat schept een band. In Christchurch wil ik een motel dicht bij het station vanwaar ik morgenochtend vroeg naar Picton zal gaan. Op mijn reservering staat een andere stationsnaam en een ander adres dan voor de trip van eergisteren. Na wéér het nodige zoeken, blijkt het om hetzelfde station te gaan. Addington Station, Tower Junction Station, Christchurch Station, het is allemaal hetzelfde station. Er is maar één station.
De ochtend van 15 februari is regenachtig. Ik zit tegenover een Franse vrouw en haar vader. De man heeft een nerveuze en indringend vragende blik in zijn ogen en ik hoop dat hij zijn Engels niet op mij gaat uitproberen. Maar daarvoor vindt hij mijn gepruts aan de computer veel te interessant. Als ik er achter kom dat hij ooit wijn heeft gemaakt langs de Loire stel ik hem daarover een vraag in het Frans. Hij schakelt graag over op zijn moedertaal en zijn antwoord duurt zeker een half uur, drie kwartier. Wat ik er van begrijp: zo gemakkelijk is het nog niet en de overheid heft teveel belasting. De vrouw (Christina, 42) vindt dat haar vader wat veel uitwijdt en vraagt naar mijn reis. Ze grijpt mijn hand (!) als ik zeg dat ik blij ben dat ik de plannen die ik al een paar jaar had niet heb uitgesteld. Ze is zelf zes jaar geleden geopereerd aan een hersentumor en sindsdien niet meer de oude. Ze is in september met haar man (vm Britse bankier) meegekomen naar NZ. Maar haar huwelijk is, kort samengevat, een puinhoop. Ze is blij dat ze het eens aan iemand kwijt kan. Nieuwe vrienden heeft ze vooral via de kerk. Ze concludeert uit mijn antwoord op haar vraag of ik religieus ben dat we er ongeveer hetzelfde over denken. En vertelt mij vervolgens dat ze altijd een bepaald muntje in haar hand neemt als ze tot de maagd Maria bidt.
Bij mooi weer is de overtocht van Picton (via de Queen Charlotte Sound) naar Wellington waarschijnlijk spectaculair. Het is vandaag helaas grijs en mistig. Ik eet op aanraden van Lonely Planet bij Sweet Mother’s Kitchen, een levendig café/restaurant met een ‘alternatieve’ klantenkring en dito muziek. Met de als voorgerecht bedoelde tortilla chips met guacamole- en ui/tomatendip (3 euro) zouden volgens mij twee mensen hun hele maaltijd kunnen doen. Qua wijnen een voorschotje op Martinborough. De frisfruitige Julicher Chardonnay zou mogelijk van een oorspronkelijk NL wijnmaker komen.
16 februari. Wellington. Op de NL ambassade haal ik de reservebril op die Anke heeft opgestuurd. Met nog wat andere toestopsels, zoals mij blijkt als ik het pakket overhandigd krijg. De wn ambassadeur, Guillaume Teerling, heeft tussen drukke bezigheden door even tijd om kennis te maken. Nieuw Zeeland is op vele fronten anders dan Afghanistan, zijn vorige post. Hij geeft me wat goede tips voor vandaag en morgen: het Te Papa Museum, waar sinds deze week ook een Anne Frank expositie is (ook voor mij weer indringend, trouwens), respectievelijk per trein het eerste stuk Wellington uit. Hij verleent me namelijk liever geen consulaire hulp.
Al snel heb ik door dat Wellington een heel andere atmosfeer heeft dan Christchurch. Er zijn veel kleine winkeltjes in autovrije straten, cafés met een eigen karakter, een open waterfront met veel frivoliteiten op de boulevard, straatartiesten etc. Eigenlijk zou ik wel langer willen blijven, maar de fiets lonkt. Ik bekijk vandaag de Beehive en de oude overheidsgebouwen (waar je tegen kloppen moet om te ontdekken dat ze van hout zijn) en bezoek het vrij toegankelijke Museum of Wellington (beelden van de ondergang in de haven van Wellington van het passagiersschip ‘Wahine, in 1968) en het Te Papa Museum. Als je dat laatste museum onbevangen in gaat, ben je zomaar een paar uur verder. Er is bijvoorbeeld een expositie rond de enige collossal squid die ooit gevangen is. Het lichaam daarvan ligt er in een conserverende vloeistof te verschrompelen, maar het blijft indrukwekkend. Opmerkelijk detail: de reuzeninktvis heeft een bek die lijkt op die van een papegaai, zelfs ongeveer even groot. Hij knabbelt dus aan de grote vissen die hij vangt. Het smalle spijsverteringskanaal loopt recht door de hersenen. Te grote happen betekenen hoofdpijn. Als ik besluit zowel de ‘High Ride’ als de ‘Deep Ride’ eens te proberen, vraagt de kassière of ik ‘senior’ of ‘adult’ ben. Dit i.v.m. de toegangsprijs. Ze bloost als ik mijn verbazing uit over de vraag. Dat biedt mij de gelegenheid om aan te geven dat ik student ben bij de Open Universiteit ga vervolgens tegen sterk gereduceerd tarief naar binnen. De High Ride duurt maar 8 minuten en dat is maar goed ook. Je zit in een stoel die meebeweegt met de filmbeelden die je ziet: trampolinespringen, mountainbiken, met skateboard van trap af, uit de bocht vliegen met een motor, auto-ongeluk. Al mijn spieren waren op den duur gespannen. Na 3-D is dit weer een nieuwe dimensie aan film. De ‘Deep Ride’ is veel rustiger. Je gaat met 12 mensen in een (bewegende) mini-onderzeeër –simulatie op expeditie naar een onderwatervulkaan. Verder is er in het museüm uitleg over vulkanen, aardbevingen, Maori-cultuur, de geschiedenis van emigratie naar Nieuw Zeeland. Meer dan waar je in een paar uur echt aandacht aan kan geven. Ik kan me weer een beetje concentreren bij Mac’s Brewery, aan de kade, met een glas bittere Hop Rocker (Urtyp Pilsner).
17 FEBRUARI. 73 km. Masterton (20.000 inw.) is echt een vreselijk plaatsje. En dat komt echt niet omdat het er regent als ik arriveer. Er zit geen enkele lijn in de lokatie van woningen, industrie, winkels, restaurants en motels. Een restaurant zit bijvoorbeeld tussen een garage en een benzinestation. Omdat alles de ruimte krijgt, komt het heel onoverzichtelijk over en voel ik me er verloren. Ik strijk er toch maar neer in een truckersmotel, omdat ik het fietsen in de regen zat ben en omdat een bord langs de weg beweert dat er in de komende 65 km. geen motels meer zijn.
Ik ben vanochtend vroeg met de trein naar Featherston gegaan. De coupé zat vol met een klas vrolijke tieners die op kamp gingen. De meesten moesten om 8u. nog ontbijten en deden dat met grote zakken chips. Van Featherston naar Martinborough, het centrum van het Wairarapa wijngebied dat, overigens net als het veel zuidelijker gelegen Central Otago, beroemd is om zijn Pinot Noirs. Maar de ‘cellar doors’ van Wairarapa zijn wat directer gericht op de welgestelde stedeling (Wellington). Ik bezoek drie wijngaarden: Alana Estate (‘sticky Riesling’, die doet denken aan frisse marmelade en ijsthee); Vinfields (organisch, opmerkelijk is een tweetal zeer lichte rosé’s van Pinoit Noir, die buiten het standaard rosé palet van aardbeien-frambozen vallen: peer, kruidige appel, witte nectarine en kers) en Ata Rangi (de ‘Celèbre’ is de lekkerste wijn die ik drink: blend van CS, Shiraz en Merlot die ruikt naar frisse kruiden uit de Italiaanse keuken). Bij Gall & Gall zijn uit dit gebied de Sauvignon Blanc en de Pinot Noir van Matahiwi Estate te koop. Voor NL begrippen zijn ze niet zo goedkoop, maar ze staan al lange tijd in mijn lijst van aanraders.
Bij Vinfields ontmoet ik Robby, (NL, 27, afgestudeerd in psychologie en striptekenaar, zie www.robbyweb.nl) die iedere dag een paar uur op een boerderij werkt, tegen kost en inwoning. De groep mensen met wie hij daar is vragen me om aan te schuiven bij hun lunch. Artistieke en sympathieke mensen uit Wellington. Opmerkelijk is dat Robby’s ‘hospita’ op de hoogte is van het tragische overlijden van de NL ambassadeur, Annelies Boogaard.
’s Avonds lees ik het gastenboek van mijn website. Zowel Nico als Peter maken uit mijn foto’s op dat mijn walvisexpeditie qua spektakel wat mager was. En toch … ik heb ze gezien! Jullie denken toch niet dat NZ in een groot Dolfinarium drijft?
18 FEBRUARI. 108 km. Dannevirke. Net als Norsewood is Dannevirke een oorspronkelijk Scandinavische nederzetting in NZ. Afgezien van wat Viking billboards en de Norsewear winkel met Noorse truien merk je er niet veel van. Gelukkig zijn beide dorpjes weer een beetje zoals ik ze verwacht: een lange straat met winkeltjes en gevels die bekend zijn uit westerns. In de ochtend zijn de eerste 30 km. nog erger dan de 50 met tegenwind naar Akaroa: mijn topsnelheid bedraagt ongeveer 13 km/u. Na Mount Bruce (kleine 400m. hoog) neemt de wind gelukkig wat af. Aan het eind van de dag heb ik hem zelfs in de rug! Onder een uitbundige zon heb ik zicht op ‘Lord of the Rings’ –landschappen met prachtige wolkenconstellaties. Ik heb wel vreselijke dorst. Die les ik bij de onverwachte maar zeer welkome fata morgana die ‘TUI-brewery’ heet. Dat wat ik meemaak geen werkelijkheid kan zijn, maak ik op uit het feit dat bijna alle bezoekers grote hoeveelheden Sprite in hun bier willen hebben (uitje van de plattelandsvrouwen, of zo). En dat terwijl alle TUI bieren maximaal 4% alcohol bevatten.
Onderwerpen die ’s avonds in het nieuws op de – overigens vreselijke – NZ televisie zijn: een nieuw belastingsysteem, een referendum over de vorm van democratie, de werkloosheid die dreigt op te lopen tot 8% en allerlei rechtszaken. Een Duitser die op het vliegveld gepakt is met tientallen salamanders die in zakjes zaten die in de voering van zijn jas genaaid waren, een verward ogende man die vier katten aan zijn hond gevoerd zou hebben en een aantal gevallen van geweld en intimidatie op middelbare scholen. Volgens mij zegt dat laatste overigens meer over wat men hier (gelukkig) gewend is, dan over de mate waarin deze zaken voorkomen. De verdachten worden gewoon in beeld gebracht, er wordt gefilmd tijdens de rechtszaken en men geeft gedupeerden ruim gelegenheid om hun mening te geven.
19 FEBRUARI. 133 km. Napier (Westshore). Gisteravond bereidde ik me voor op mijn volgende bestemming. De derde week van februari is het Art Deco Festival in Hastings en Napier. Met m’n neus in de boter zou je zeggen, maar de hotels, motels en bed & breakfasts zitten allemaal vol. In het gezellige centrum van Napier barst het van de oldtimers en mensen in jaren ’30 outfit. Maar ik moet nog vele km’s door voordat ik een Inn vind die nog een ‘vacancy’ heeft. Ik houd mijn kruit droog tot morgen.
De motregen waarin ik vanochtend vertrok duurde een uur of twee. Door- en doornat word je daar van. Het is grijs en mistig en door de druppels op mijn bril zie ik nog minder dan anders. Om gezien te worden plaats ik zo’n rood knipperlicht achterop, doe ik de fluorescerende hoezen over de fietstassen en trek ik zelf het fluorescerende hesje aan dat ik ooit per ongeluk meenam na een bezoek aan een saneringslokatie van de Stichting Bodemsanering NS. Wie wat bewaart, heeft wat. Ik klaag overigens niet over het weer, vandaag: de hele dag wind in de rug en voldoende zon om aan het eind van de dag weer vrijwel droog te zijn. Het valt me overigens op dat ik al dagen geen fietsers met bagage meer zie.
Volgens de tourist-information moet ik langs het dorp met de langste naam ter wereld gereden zijn. Menno had al verteld dat dat plaatsje ergens in NZ moest liggen: Taumatawhakatangihangakoauatamateaturipukakapikimaungahoronukupokaiwhenuakitanatahu. Dit betekent: de plaats waar Tamatea, de man met de grote knieën, die over de bergen gleed, ze beklom en ze verzwolg, ook wel ‘landeter’ genoemd, op zijn fluit speelde voor zijn geliefde’. Groeten uit …, of adres: Brink 1, … Het plaatsnaambord kan ik toch moeilijk over het hoofd gezien hebben. Of het moet die wegafzetting geweest zijn waar ik omheen gereden ben.
20 FEBRUARI. Napier. “Art Deco was just a sunny weekend between two world wars”. De dichter aan wie ik dit citaat op mijn website beloofde stuurt me hopelijk nog zijn hele gedicht. Ten onrechte had hij weinig publiek tijdens de zaterdag van de Art Deco Festival –week. Een zonnige dag met heel veel prachtig uitgedoste mensen. Het centrum reed vol met glimmende oldtimers (waar halen ze die vandaan?). Oude propeller vliegtuigen in de lucht. En overal jaren ’30 muziek in het Art Deco –decor waarin Napier na de grote aardbeving van 1931 is herbouwd. Maar vooral de lol die de mensen hebben spat er van af. Ik hoop dat er wat van terug te zien is op de foto’s.
Tegen deze achtergrond is het ‘just for the record’ dat ik in de ochtend twee van de drie wijngaarden in Napier bezocht. Brookfields heb ik in de Inn al geproefd (Chardonnay en Shiraz) en beide doorgespoeld. Mission is in 1851 opgezet door Franse ‘Maristen-monniken’ en nog steeds komt de opbrengst ten gunste van deze religieuze orde. Op de immens grote estate wordt jaarlijks een groot popconcert georganiseerd, waarvoor volgens de Lonely Planet iedere keer een ‘geriatric superstar’ wordt gecontracteerd. In 2005 was dat bijvoorbeeld Rod Stewart. De Shiraz is zo populair dat –ie ieder jaar direct na de botteling is uitverkocht. Niet geproefd dus. De Pinot Gris mist zuren. Vrijwel alle wijnen krijgen vatrijping, ook de Viognier, die hierdoor minder fruitig wordt. Mooie botrytis Gewürztraminer, though. Ook Church Road, de derde winery, heeft vrijwel alles in het vat zitten. Zelfs de Sauvignon Blanc. Dit gaat me te ver. Niet lekker. De Marzemino heeft een mooie boerse Italiaanse neus. En ook de botrytis Viognier (abrikoos) mag er zijn.
21 FEBRUARI. 78 km. Ergens tussen Napier en Taupo. Ik zit op de veranda van mijn kamer (soort cabin op camping) in de Mountain Valley Adventure Lodge. De ‘dirtroad’ hiernaartoe was ongeveer 5 km lang. In de wijde omtrek is er niemand te bekennen. Op het hele, ruim opgezette, complex ben ik de enige (en dus ook de enigste) gast. De eigenaar (Dough) en zijn vrouw (Sophie), die voor ons een geweldig maal kookte, zijn naar Napier. De lodge ligt aan een rivier door de vallei, zowel voor als achter mijn kamer zie ik hoge heuvelruggen. Het bezoek bestaat op dit moment uit muggen, die in de schemering de sandflies (ook hier, vanwege de rivier) komen aflossen. Het geboden ‘adventure’ bestaat uit paardrijden, paintballen, vissen (forel), wandelen, mountainbiken en een doorlopende wedstrijd ‘beste tijd door de rivier naar de heuveltop tegenover het restaurant’. Ene Van Lit heeft het record in 2008 op 16m07 gezet. Ik heb het parcours verkend, en ik denk dat ik wel onder de 20 minuten zou kunnen komen, maar niet met de fietsbenen die ik nu heb.
Het is een rare fietsdag geworden. Ik had de tourist-information in Napier gevraagd naar een overnachtingsmogelijkheid die mijn trip naar Taupo, van 145 km. mooi in tweeën zou knippen. Ik suggereerde het plaatsje Tarawera, op ongeveer 75 km.. De tavern daar bleek geen plaats te hebben, maar iets vóór Tarawera was een lodge waarvoor ik kon boeken. Nog gevraagd: in Tarawera? Iets ervoor. Affijn, de tocht over de ‘Termal Explorer Highway’ heeft vier pieken, waarvan ik er in Tawarera drie gehad zou hebben, dus dat was goed. Al fietsend valt het me niet mee. Ik ben er met m’n hoofd niet helemaal bij, het is erg warm en i.v.m. het festival in Napier is er erg veel verkeer. Verkeer, dat juist wanneer ik me probeer te concentreren op mijn cadans voor de beklimming bemoedigend gaat claxonneren. Uit één auto komt zelfs een hele harde knal. Ik vrees dat dat was om me te laten schrikken. Was het een pistoolschot? Op de tweede top ben ik al vrijwel door de anderhalve liter vocht heen die ik bij me had. Het gebouw dat er staat is gelukkig een ontbijt/lunchrestaurant. Maar dat is net gesloten. Als ik door het hek roep dat ik het zal besterven als ze me niet bedienen, kan ik toch nog anderhalve liter Fanta lemon krijgen. Hierop bereik ik na een uur of vijf Tarawera. Geen lodge gezien. In de tavern weten ze wel waar ie is: met de auto zo’n twintig minuten terug. “Ja, dat zal wel neerkomen op een km of 35 over twee heuvelruggen, ja”. Voordat ik het me goed en wel besef, bieden drie Art Deco angels aan om ruimte te maken in hun auto om mij met fiets en al mee te nemen naar Taupo. Hoewel ik het traject eigenlijk helemaal zou willen fietsen, is het een aantrekkelijk aanbod. Dan biedt Sonia McKenzie vanachter de toonbank van de tavern aan om me na werktijd naar de dirtroad bij de lodge te brengen. Mede omdat overnachting, diner en ontbijt al betaald zijn en ik dus word verwacht, ga ik er graag op in. En ook gezien al het personeel dat vanavond op het landgoed tot mijn beschikking staat is dat achteraf bezien een wijs besluit. Eigenlijk heb ik nauwelijks de kans gehad een probleem te hebben. Fiets provisorisch in de kofferbak. Onderweg vertelt Sonia over haar strijd tegen een Possumgif, met de naam ‘1080’. Geen idee wat dat is, maar de wat knullige panelen langs de weg, met afkeurende teksten over dat spul komen dus van haar.
De dirtroad van 5 km. is wel een probleem. Het profiel van mijn banden is ongeschikt voor dit soort wegen. Ik glijd regelmatig weg en ga ook onderuit. Als ik ga lopen komt Dough me tegemoet in zijn auto met laadbak. Het is allemaal niet geweldig voor de lak, maar hup, fiets er in en naar mijn koninkrijk alleen.
22 FEBRUARI. 87 km. Taupo. Het zat er natuurlijk aan te komen, maar toch werd ik er nog een beetje door overvallen. Bij de receptie van het motel staat een cameraman van de NZ televisie. Hij maakt een programma over de interactie tussen hoteleigenaars en hun gasten en vraagt toestemming om mijn check-in eventueel uit te zenden. Ondanks dat de tocht er op zit, zit de adrenaline direct weer tot achter mijn oren en trek ik een paar registers open. Het niveau van de NZ televisie zal door dit moment in één klap aanzienlijk stijgen. Jammer dat ik net vandaag een ooglidontsteking aan het ontwikkelen ben, dus ik probeer zoveel mogelijk mijn beste gezichtshelft in beeld te krijgen. Ik vertel over Gouda en dat ze daar kaas maken, over mijn heroïsche fietstocht in NZ, dat – ongeacht welke geruchten men over tulpen vernomen mocht hebben – toch echt veel mooier is dan Nederland, en natuurlijk over mijn website “on biking and wine”. Zoveel diepgang hebben ze op TV in tijden niet gehad; misschien verstandig als ze na het programma telefonische nazorg bieden. De cameraman volgt me zelfs tot aan mijn kamer, maar daar blijft het bij.
De dag was al goed begonnen. Ik heb geslapen als een roos. Zonder oordoppen! De zon verdringt al snel de mist waarin mijn cabin gehuld is. Om half negen komt de kok van het restaurant haar excuses aanbieden. Ze kan de sleutels niet vinden. Een half uur later staat echter het hele complex weer tot mijn beschikking. En weer een half uur later komt Dough me ophalen. Hij brengt me naar de top van de tweede heuvel, zodat ik alleen de derde voor een tweede keer hoef te beklimmen. Volgen jullie het nog? Vlak voor het vertrek legt –ie een pistool onder zijn stoel. Om eventueel onderweg konijnen te schieten. Raar verhaal. Veel van zijn gasten komen namelijk paardrijden en hij is bang dat een paard (‘van 2000 dollar’, voegt hij er aan toe) in een konijnenhol trapt, zijn been breekt en in de val een klant verwondt.
Bij de tavern in Tarawera drink ik koffie. Sonia brengt me nog wat informatie over het ‘1080’-gif. Thuis maar eens opzoeken. Noch het personeel, noch de gasten van de tavern besteden intussen enige aandacht aan de politie-inval in het andere huis waaruit Tarawera bestaat. Het staat weliswaar 150 meter verderop, maar de geweren en kogelvrije vesten zijn duidelijk zichtbaar, zelfs met een ooglidontsteking.
Na een verkoelende duik in Lake Taupo ga ik naar een apotheek voor oogdruppels. Die krijg ik niet zonder doktersrecept. A raison de 90 dollar is dat hier echter in een half uur, drie kwartier allemaal geregeld. Maar ik moet er wel mijn bezoek aan het vulkanisch thermaalbad van het motel voor uitstellen tot morgen. In het eetcafé komen twee dikke Britse vrienden van achter in de vijftig bij mij aan tafel zitten. Het resulteert in een gezellig avondje eurocynisme (is dit een pleonasme ;-)?). De Crab Farm, Hawkes Bay, CS, Merlot, Malbec smaakt uitstekend bij stoofvlees.
23 FEBRUARI. 87 km. In de onvermijdelijke rotte eieren –lucht van Rotorua.
Na m’n ontbijt eerst een half uur zitten lezen in het thermaalbad. Even afkoelen en uitchecken. Staat daar die cameraman weer. Hij overnachtte ook in het motel om het contact tussen hotelier en klant van begin tot eind te kunnen vastleggen. Nou, de temperatuur liep weer wat op. Ik had de internet-voucher van vijf dollar die ik bij het inchecken zekerheidshalve had meegenomen niet gebruikt en gaf die terug. Toch moest ik ervoor betalen. In geen enkel ander hotel gaat dat zo, dus ik was verbaasd. Ze hadden voor mij toch geen internetkosten gemaakt? De eigenaar was onverbiddelijk: ik had de mogelijkheid gehad en als hij uitzonderingen ging maken dan zouden klanten voor van alles wat ze niet gebruikt hadden geld kunnen terugvragen, dus ik moest betalen. Hij gaf toe dat hij op Scrooge leek, maar ook die vijf dollar waren belangrijk voor zijn bedrijf. Allemaal voor de camera dus. Ik betaal en zeg er bij dat hij zichzelf zojuist een slechte recensie op mijn website heeft bezorgd. Pennywise, pound foolish. “LAKE VIEW MOTEL, TAUPO, GA ER NOOIT HEEN!”. Des te beter vond hij: als je naam genoemd wordt, is dat uiteindelijk alleen maar goed. Zo van: ook negatieve kritiek is reclame. Kul. Hij krijgt van mij het gratis advies om zich in dit soort zaken soepeler op te stellen. Hij wil het laatste woord hebben en toont zich een stijfkop. De cameraman loopt met me mee naar buiten en vraagt wat ik er van vond. Ik zeg dat het een mooi verhaal oplevert voor mijn website: “I just bought me an argument”. Hij heeft direct door welke sketch van Monty Python ik bedoel en antwoordt: “No you didn’t”. Het is wat lullig voor DE INCOMPETENTE EIGENAAR VAN HET LAKE VIEW MOTEL IN TAUPO, maar wij staan dus buiten zijn receptie te schateren van het lachen.
De fietstocht naar Rotorua verloopt wel soepel. Ook vandaag moet ik trouwens goed opletten op glasscherven langs de weg. In NZ kennen ze geen statiegeld en menige fles wordt gewoon uit het autoraam geknikkerd. De eerste 40 km. gaan door een heel vertrouwd agrarisch landschap. De grote boerderijen zijn in veel gevallen opgezet door Nederlanders. Ik stop bij het Wai-o-Tapu Thermal Wonderland. Zoiets verzin je niet: een wandeling van 4 km. langs blobbend hete blubber, stomende plassen met zwaveldamp, groene meren etc. Ik maak vooral korte filmpjes, want ook dit zal op foto’s weer niet tot zijn recht komen.
In mijn stinkende motelstudio in Rotorua heb ik gratis internet.
24 FEBRUARI. Rotorua. Vandaag rustig aan gedaan. Wat lokale kilometers gereden. Nu ik dit schrijf heb ik de indruk dat het wat beter gaat met mijn oog, maar vanochtend hing mijn ooglid halverwege mijn wang. Na een update van de vakantieliteratuur-rubriek (zie daar) ben ik naar het Roturoa Museum of Art & History gegaan. Tot 1886 golden de natuurlijke terrasvormige badkuipen van Rotorua als het 8e wereldwonder (vraag me niet waarom het 8e; ik heb dit uit een boekje). In dat jaar stortte Mount Tarawera een immense moddergolf uit over de hellingen en vernietigde het door mensen tot wonder bestempelde fenomeen. Om de toeristen niet mis te lopen opende Rotorua een groot medicinaal thermaalbad. Het museum is nu in dat gebouw gevestigd. De gekste therapieën werden toegepast: stoom van meer dan 200 graden over je huid (kan dat eigenlijk wel?) en met één van je handen in een ander bad dat onder stroom werd gezet. Nadat in de Tweede Wereldoorlog slachtoffers werden verpleegd in deze ‘spa’ (heb je het overleefd, krijg je dit), werd het in verband met het door zwaveldampaantasting noodzakelijke onderhoud te duur en werd de tent gesloten. Ik heb voor het museum een tijdje zitten kijken naar ‘croquet’ en ‘outdoor bowls’ dat daar op het gazon wordt gespeeld. Die Engelsen hebben toch een aantal idiote sporten verzonnen! In NZ worden die nog allemaal heel serieus beoefend.
Daarna naar ‘Te Puia’. Rotorua heeft een grote Maori gemeenschap en deze attractie biedt de meest complete kennismaking met cultuur, kunst en ambacht van de Maori. Ik maak er een Maori concert mee, dat wat zijn rituele bedoeling voor mij helemaal wordt ontkracht door alle Japanners, die vrouw, kinderen en kleinkinderen tijdens het optreden tot voor het podium dirigeren voor een foto waarop hun familieleden centraal staan. De Maori artiesten zijn kennelijk vooral achtergrond. Een hoogtepunt van Te Puia is de geyser Pohutu, die meerdere malen per dag uitbarstingen heeft waarbij –ie tot wel 20 meter hoog heet zwavelhoudend water spuit. ’s Avonds tonen zowel de NZ televisie, als CNN Australië/NZ Sven Kramer’s frustratie over zijn diskwalificatie bij de 10km.
25 FEBRUARI. 79 km. (incl. Mount Maunganui). Tauranga. Tussen 10.30u. en 14.30u. heeft het aan één stuk geregend. Cats and dogs. Ik weet dat het slecht blijft, vandaag, dus schuilen heeft geen zin. Al voor 11u. ben ik door en door nat. Door de druppels op mijn bril (min 8, mind you) zie ik weinig. Het grootste deel van de heuvelachtige tocht rijd ik op mijn gehoor. Op een km. of 20 van Rotorua stort de weg zich plotseling omlaag - flink remmen, dus - om direct daarna weer ongeveer 1 km. ruim 10% omhoog te gaan. Wie verzint zoiets? Als ik dichtbij Tauranga, bij het eerste stoplicht, de regen even helemaal zat ben, ga ik in een opwelling naar de kapper aan het kruispunt. Eigenlijk kom ik alleen voor controle, maar ze haalt het overtollige haar er direct af. Geknipt en geschoren neem ik in de stromende regen het – voor mij eigenlijk iets te luxe - motel direct naast de tourist office. Geen zin om verder te zoeken. Na het whirlpool bad (!) is het warempel droog. Ik besluit nog even naar het iets verder gelegen Mount Maunganui te fietsen. Dit plaatsje ligt naast een grote puist van 232m. hoog aan de Bay of Plenty. Ik moet me in het zweet fietsen om voor de volgende stortbui weer ‘binnen’ te zijn. Dit hoort er bij in NZ. Met een Astrolabe SB, Marlborough 2009 is het al met al toch een goede dag.
28 FEBRUARI. Uit Whitianga ‘gevlucht’ na tsunami-alarm. Na een korte, maar pittige (max. snelheid 74 km/u) tocht van 54 km. zit ik nu in een nagebouwde gouddelvershut in Coromandel (‘Goldminer’s retreat’). Alles van robuust hout, met een klein koelkastje, een ventilator en een tv’tje om de finale van de Olympische Spelen te kijken. Ik zie ‘Prins Pils’ onze vrouwen aanmoedigen bij de schaatsachtervolging. Ik blijf hier twee dagen; overmorgen ga ik met de ferry naar Auckland.
Wat heb ik de afgelopen dagen meegemaakt? Op 26 februari ben ik naar Waihi gefietst (63 km). In Bethlehem ’s ochtends de Mill’s Reef Winery bezocht. Ken Cotterill, vertelt me dat de druiven grotendeels van de Gimblett Gravels in Hawkes Bay (bij Napier) komen. De meeste indruk maken de Reserve Syrah van 2008, die geurde als een sigarendoos, en de Vintage Port van 2004, waarvoor de fermentatie van CS, Malbec en Syrah is gestopt met zachte cognac. Heerlijk! Maar veel te vroeg op de dag, natuurlijk. Ik rijd de hele tocht op de State Highway 2, die op dit traject als een ‘killer’ te boek staat. Het is warm; er ontstaan teerbobbeltjes op de weg, die knappen als verpakkingsplastic als je er overheen rijdt. Bij Waihi ben ik het geraas van auto’s en vrachtwagens (aan de roetpluimen te zien en ruiken hebben de diesels hier geen roetfilter) flink zat. De eerste accommodatie die zich aandient is een B&B die in de Lonely Planet gids wordt beschreven: “Westwind B&B. Run by a charming couple who are inveterate travellers themselves, this old-fashioned but tasteful B&B has comfortable rooms with private bathrooms. Expect a good chat over breakfast”. Dat van die bathrooms is gelogen, maar de rest klopt. Ze zijn ook in NL geweest: Amsterdam, Keukenhof en André Rieu in Maastricht. Ondanks het navolgende is het onthaal heel gastvrij. Josie en haar man (naam niet verstaan) delen graag hun visie op de wereld met gasten. Onder meer: verstrek een stevig touw in iedere cel voor langgestraften. Het is dan hun eigen keus of ze bereid zijn de samenleving de kosten te besparen. Waihi wordt ook wel ‘The big hole’ genoemd. Het dorp ligt aan de ‘kraterrand’ van een gigantische, bijna 300 meter diepe open goud- en zilvermijn, die wordt bewerkt met dynamiet en reuzenvrachtwagens. De wandeling van ruim 5 km er helemaal omheen gaat door prachtige natuur. Aan de hekken hangen borden met uitleg over de mijn. Ik begrijp dat alle rotsen worden fijngemalen en gezeefd en dat daar gemiddeld per ton rots 3 gram goud (een theelepel) uit over blijft. In het dorp ga ik een wat rommelig winkeltje binnen dat adverteert met ‘Dutch products on sale’. Nadat ik eerst een vogeltje uit de bek van de winkelkat heb ‘gered’ blijkt me dat het gaat om Goudse kaas (oude, voor 20 dollar per kilo, dat is goedkoper dan in Gouda), de onvermijdelijke drop, (gevulde) speculaas, hagelslag, vlokken (melk en puur) en een scheepslading beschuit (Spar). Gezien de uiterste verkoopdatum vrees ik dat ze die zullen moeten gaan uitdelen. ’s Avonds word ik weer, net als ergens in Australië, voor een dag lid van een vereniging met een luxe kantine. Nou, die oorlogsveteranen eten er lekker van, moet ik zeggen. En de vrijwilligers achter de bar vullen een wijnglas alsof het een borrel is. D.w.z.: met een kop er op.
Noch Josie en haar man, noch de fietsenmaker bij wie ik mijn remmen laat nakijken denken dat het me gaat lukken om in één dag (27 februari) Whitianga te bereiken. Dat inspireert me om de 110 km, met drie flinke heuvels, met zoveel mogelijk vingers in mijn neus af te leggen. Prachtige natuur, soms met uitzicht op zee. Tijdens de beklimmingen rijd ik zoveel mogelijk in de slagschaduw van reuzenvarens. Ik neem ook nog de tijd om bij Hahei aan zee de ‘Cathedral Cove’ te bezoeken. Een mooie wandeling van anderhalf uur. Het barst er weer van de hippe, jongere mensen dan ik. Als je snel genoeg bent (en dat ben ik nog), kun je bij een terugtrekkende golf net voordat de volgende tegen de binnenkant van de Cove klotst aan de andere kant komen.
Dan neemt de glorieuze dag een kleine wending. Het lukt me niet om een slaapplaats te vinden in Hahei. Ook niet in Ferry Landing. Dan maar over met het voetveer naar Whitianga. Daar blijkt om 19.30u. geen enkele accommodatie meer beschikbaar te zijn. De eigenaar van een backpackershotel geeft het advies om in de auto te slapen. Als hij begrijpt dat ik op de fiets ben, is hij bereid me voor 20 dollar de sleutel te geven van een in aanbouw zijnd nieuw deel van zijn hotel. Als ik een werktafel en wat boormachines opzij schuif past er een matras op de grond. De douche is niet afgemetseld, maar werkt wel. Mijn A3-formaat handdoekje komt nu goed van pas. Om zo laat mogelijk te gaan slapen lees ik in een eetcafé eerst mijn boek uit. Daar viert een jongen zijn 21e verjaardag. Dat is een opgefokte toestand, waarin zijn schreeuwende vrienden hem liters bier voeren. Zijn moeder ondersteunt hem naar het toilet. Wij moesten daar altijd op eigen kracht zien te komen. Om het inslapen te vergemakkelijken neem ook ik een extra glas. Maar met een blinddoek i.p.v. gordijnen slaap ik slaap licht en onrustig.
Om vanochtend door de hoteleigenaar rond 7 uur gewekt te worden vanwege ‘tsunami alert’. Ik moet me klaar maken voor evacuatie. Alle hotelgasten pakken hun spullen. Door een aardbeving in Chili van 8,8 op de schaal van Richter wordt aan de hele Oostkust een golf mogelijk geacht van 3 meter. Maar niemand is echt in paniek en ruim een uur later wordt de waarschuwing beperkt tot alle strandactiviteiten. Deze reis zat ik niet eerder zo vroeg op de fiets. Na een km of 16 pak ik een ontbijt in het pittoreske kustplaatsje Kuaotunu: een dubbele ‘long black’ koffie en worteltaart. Vlak voor de beklimming van de Whangapoua Hill (400m.) kom ik Michel tegen, een sympathieke, horlogeloze Zwitser op een Canondale fiets met een voorwiel dat alleen aan de linkerkant aan de fiets vast zit. De rechterkant van de voorvork ontbreekt. Het voordeel ontgaat me vooralsnog, maar de vering is ‘superb’ zegt Michel. Hij ontraadt me mijn plan om via Thames naar Auckland te fietsen. Tot Thames gaat nog, maar daarna is het vooral bebouwing en druk verkeer. De laatste kilometers van een rondtocht in Nieuw Zeeland moeten mooier zijn dan dat. Ik ga dus met de ferry die Carla me ook al aangeraden had. Bovenop de Hill klets ik wat met twee Duitsers in hun ‘early sixties’, voor wie het startschot van de fietstocht over het Noordereiland nog moet vallen: ze hebben zich door hun B&B –gastheer op de top laten afzetten.
1 MAART. Coromandel. 71 km. rondtocht, waaraan ik eigenlijk te laat begin, maar de ijshockey –finale tussen Canada en de VS is pas om 12u. afgelopen. Direct ten noorden van Coromandel is de kustlijn al ongelofelijk mooi. Het plan om het hele schiereiland rond te fietsen laat ik varen als ik bij Colville merk dat ik op steenslagweg niet harder dan 13 km/u kan rijden. Na een km of vijf na Colville ga ik terug om de kleinere rondrit te maken over Waikawau en Kennedy Bay. Op de kaart heeft die weg dezelfde kleur als die naar Colville, dus ik ga er van uit dat een verharde weg is. Een onjuist aanname, zoals mij gaandeweg duidelijk wordt. Het gravel wordt telkens grover. Mijn bandenspanning is hoog en het profiel is smal. Dat betekent dat de keien òf hard worden weggeschoten, òf het spoor van mijn wielen bepalen. Ik stel mijn schokbreker wat gevoeliger in, maar moet nog steeds veel met mijn armen opvangen. Wat een klotewegen zijn dit. Halverwege is een paar kilometer asfalt voorbereid door blubber over het gravel te spuiten. De klodders zitten al gauw tot in mijn nek. Ik moet bovendien drie keer een heuvel over; de laatste is meer dan 500m hoog. Bij het klimmen neem ik, ongeacht het verkeer, de buitenbocht, anders is het niet te doen. Als ik te hard aanzet, slippen mijn banden door het gravel en als ik te dicht bij de steilte van de binnenbocht kom glijd ik sowieso de berm in. Bij het dalen moet ik permanent remmen; anders vlieg ik over het grint uit de bocht. Na een griezelige afdaling sta ik onverwacht opeens weer voor het ‘Goldminer’s retreat’, De laatste heuvel staat kennelijk in de achtertuin. Roso, mijn gastheer is opgelucht me te zien, want hij had zo zijn twijfels gehad toen hij hoorde wat ik van plan was. Daar heb je wat aan, achteraf … Hij heeft wel een slang om mijn fiets schoon te spuiten en ook heeft hij op mijn verzoek een tafeltje gereserveerd bij het naburige Thaise restaurant. Dat is een sfeervol tempelachtig optrekje, waar een sympathieke man (met wit haar in een staartje) de gerechten serveert die zijn vrouw in het huis verderop bereidt. Volgens Roso is ze een ‘beauthai’, maar de schoonheid vertoont zich niet. Ik ben er de hele avond de enige gast en eet ik de lekkerste maaltijd van de afgelopen maanden.
2 MAART. Auckland. 41 km. Het fietsen zit er overgrotendeels op. De vrouw van Roso gaf me een zoen bij het afscheid. De manager van de tourist information zegt het op prijs te stellen dat ik feedback kom geven over de tocht die ik gisteren op hun advies maakte. Het is een leuk mens, maar ook een kletskous. Als ik haar ook mijn goede ervaringen met het ‘Gold miner’s retreat’ en het Thaise restaurant doorgeef, informeert ze me zomaar over de ziektes waaraan de man met de witte paardenstaart leidt.
Vandaag rijd ik nog een stuk op de legendarische ‘309 Road’. Dat is de oude, onverharde weg van Coromandel naar Whitianga. Eerst ga ik naar de ‘Kauri grove’, waar nog 13 knuffelbare exemplaren van de Kauri-oerboom staan. De grootste hier heeft een omtrek van ruim 6 meter en is zo’n 600 jaar oud. Hij was er al toen de Maori NZ kwamen bevolken. De Kauri levert geweldig hardhout. Er is ruim 100 jaar geleden een boom geveld met een omtrek van 20 meter en een geschatte leeftijd van 4000 jaar. Waarom deze 13 de ‘Kauri logging boom’ (verwarrende taal, voor ons Nederlanders) aan het eind van de 19e eeuw/begin 20e eeuw hebben overleefd, weet men niet. Maar ze stonden er nog toen de overheid ze in 1943 ter bekostiging van de oorlog wilde kappen. De bevolking van Coromandel is toen met succes in opstand gekomen. Na de Waiau waterval besluit ik ook de Waiau Waterworks te bezoeken. Een park met allerlei constructies op waterkracht en ‘water –vallen’, die me aan verhalen over ‘De bedriegertjes’ doen denken (ben daar zelf nooit geweest). Je kunt alle constructies zelf besturen, maar er is vaak een onverdachte knop of hendel waardoor je zelf in de waterlinie komt te staan. De speeltuin –attracties zijn allemaal geschikt voor volwassenen. Met een bejaarde Britse heb ik me duizelig gedraaid op een soort waggelapparaat. Overal in het park staan billboards met grappen of doordenkers. Bijvoorbeeld: rearranging words. “Eleven plus two” wordt “twelve plus one”, “election results” wordt “lies, let’s recount”, “desperation” wordt “a rope ends it”, “George Bush” wordt “he bugs Gore”, “presbyterian’ wordt “best in prayer” en “astronomer” wordt “moon starer”.
De ferry naar Auckland (overtocht duurt 2 uur) gaat bij Te Kouma vanaf een landtong in de ondiepe ‘Firth of Thames’, een km of 12 buiten Coromandel. Om diepte voor dit voetveer te vinden is zelfs een lange aanlegsteiger nodig. Auckland is een stad tussen twee havens. Het hotel waar ik reserveerde obv een internet-aanbieding ligt gelukkig dicht bij de Oosthaven. Maar of het me bevalt … Morgen meer.
3 MAART. Auckland. Er was een schoon en opgemaakt bed op mijn hotelkamer. Maar verder … De wanden en het interieur zagen er uitgewoond uit. In de badkamer bladderde de verf van de muren en zaten schimmelplekken in het plafond. Op de grond plakte kauwgom. De ramen stonden open en boden een uitzicht op een steile talud naar een bovengelegen weg, vanwaar nogal wat plastic, blikken en flessen naar beneden waren gegooid. Anke zal zich mijn associatie met Bratislava, remsporen in het toilet en teennagels op het tapijt kunnen voorstellen. O, ja, de tv deed het, maar die stond in de verste hoek van de L-vormige kamer. Er was geen stoel, dus ik moest met mijn hoofd buiten het bed hangen om wat te zien. Of er recht voor blijven staan, natuurlijk. Dat bleek nog het gemakkelijkst ook, want de afstandbediening was verdwenen en je moet flink zappen om flarden actualiteit tussen de NZ reclame op te pikken. Toch leek het na een muggenjacht een beslaapbare kamer. Maar hij koelde helaas niet af. Een slechte nacht, dus. Alle waar naar zijn geld, kennelijk. Hoewel: één van mijn beste overnachtingen (die tussen Napier en Tarawera) kostte maar 35 piek. En die in Waihi maar 50. Dit moest 75 kosten, maar was aanzienlijk slechter. Ik heb de rest van mijn reservering geannuleerd en heb op aanraden van de Tourist Information nu een bijna twee maal zo dure studio (kamer met zitje en kookgelegenheid). Zo’n hotel aan het eind van de reis mag de herinnering niet gaan bederven. Een deel van de dag ging verder op aan het inwinnen van informatie bij de KLM, Malysian Airlines, het vliegveld van Auckland en de operator van de busverbinding met het vliegveld over de voorwaarden voor de emigratie van mijn fiets. Ik heb de logistiek nog niet rond en ik moet flink bagage dumpen om geen gewichtsboete van 30 dollar per kilo te hoeven betalen. Ook deed ik een maar matig geslaagde zoektocht naar nog wat kleinere souvenirs. Ik ben daarvoor met een gratis shuttlebus naar een sport outletstore centre gegaan, in een voorstadje van Auckland (Dress Smart, Onehunga). Allerlei overtollige voorraad of uitlopende modellen tegen afbraakprijzen (transport vanuit China is goedkoop). Alle grote merken zijn vertegenwoordigd. Maar de herenschoenen die ik pas zijn te groot. De voor dames stoere schoenen die ik probeer zijn weer niet breed genoeg. En de prints op de meeste sportshirts weerhouden mij van aanschaf. Toch heb ik het thuisshirt van de New Zealand Knights (Wellington) op de kop getikt. Zo zie je maar: op een dag dat je niets meemaakt kun je toch nog een verhaaltje schrijven.
4 MAART. Auckland is een stad met meerdere centra. Mijn hotel staat in het zogenaamde ‘CBD’, Central Business District, met vele bezienswaardigheden (zoals de Sky Tower, die ik nu eens niet bezoek), restaurants en winkels. Maar fietsenwinkels vind je er niet; die zitten vooral in het stadsdeel Newmarket. Aangezien ik hoop met een fietsdoos terug te komen, ga ik lopen. Toch zeker netto een half uur, drie kwartier. Onderweg duik ik ‘Real Groovy Records’ binnen, een kanjer van een muziekwinkel. Lekker alternatief, met veel tweedehands CD’s en platen. Als (toepasselijk) aandenken koop ik ‘After the Goldrush’ van Neil Young. De eerste fietsenzaak heeft geen fietsdoos, maar belt voor me naar een tweede, een kilometer verderop. Ik kan het ding gratis meenemen. Dat meenemen valt overigens nog niet mee. Een hijgerige hond uitlaten lijkt me gemakkelijker. In een heuvelachtige stad tussen twee zeeën zijn namelijk overal onverwachte windvlagen. Op een zebrapad vliegt de doos op ooghoogte langs een paar onschuldige voetgangers.
Na de lunch loop ik door het centrum van de stad naar The Domain, een groot park met veel oude bomen en grasvelden om te zonnen, picknicken of voetballen. In de buurt van de universiteitsgebouwen word ik aangesproken door een kale jongen in een jurk die mij vraagt of ik een professor ben. De oplettende lezer begrijpt dat ik de doos inmiddels bij het hotel heb achtergelaten. Het is maar goed dat ik me deze vleierij niet laat aanleunen, want ik heb nog nooit gehoord van de zeer beroemde man met de onuitspreekbare naam over wiens ideeën de jongen met mij wil praten. Maar ben ik dan wel gelukkig, wil hij weten. Ja hoor. En ben ik getrouwd? Nee, dat niet. Vanwege het door hem veronderstelde verband tussen deze twee antwoorden krijg ik (kleine donatie welkom) het boekje ‘Perfect Escape’, based on the teachings of His Divine Grace A.C. Bhaktivedanta Swami Prabhupãda, Founder of the International Society for Krishna Consciousness. ‘Toevallig’ had ik net ‘Woutertje Pieterse’ van Multatuli uit (zie vakantieliteratuur).
In The Domain staat ook het Auckland Museum. Net als in Christchurch en Wellington biedt het prachtige, vaak interactieve exposities. Maar ook voor een groot deel over dezelfde onderwerpen: Maori-cultuur, natuur, prehistorie en evolutie, vulkanen. Wat dat laatste betreft, is het misschien interessant om te weten dat NZ 16 miljoen jaar geleden is ontstaan doordat de Australische en Antarctische tectonische platen over elkaar schuiven en daarbij vulkanische activiteit teweeg brengen. In Auckland en omgeving zijn nog 16 herkenbare ‘caldera’s’ (vulkaankratermonden). De magma zit hier relatief dicht onder de oppervlakte en ik zie dan ook een voorlichtingsfilm van de Nationale Commissie voor Vulkaanuitbarstingen. En om de evolutie op deze website nog eens te berde te brengen: hoe kan het toch dat vele soorten vogels hun vliegeigenschappen kwijtraken als ze in NZ op de grond niets te duchten hebben? Het lijkt me dat ‘kunnen vliegen’ een bijna absoluut voordeel is. Wat leidt dan tot de evolutionaire selectie van een duidelijk inferieure eigenschap?
Een hele verdieping van het museum is gewijd aan ‘oorlog’. Te beginnen met de unfaire strijd tegen de Maori’s. Het verdrag van Waitangi (1840), waarover ik op 6 februari schreef, maakte een eind aan de strijd, maar niet aan de controverse. Ieder tekende namelijk de versie in zijn eigen taal. Artikel 1 in de Engelse versie impliceert dat de Maori onder de macht van de Britse vorst vallen. In de Maori versie komt het neer op een erkenning dat de Britse vorst in NZ regeert over zijn onderdanen. Artikel 2 gaat over het Maori-land. In de Engelse versie mogen ze er wonen en het gebruiken. In de Maori versie kunnen ze er over beschikken. Vervolgens ging er in 1899 in opdracht van de Britse vorst (nog steeds Victoria) een contingent NZ soldaten naar Zuid-Afrika om te vechten tegen de Boeren. Onder de soldaten waren ook Maori, hetgeen de blanken in Zuid-Afrika danig verwarde. Hiernaast is de betrokkenheid van NZ en Australië in WO I en WO II van groot belang geweest voor het nationaliteitsgevoel. Het herdenken van de oorlogsslachtoffers staat hier centraler dan in Nederland.
Over Zuid-Afrika gesproken: terug in de stad zie ik Nieuw Zeeland met 2-0 verliezen in een oefenwedstrijd tegen Mexico. Kansloos. Ik merk dat de verslaggevers hier dagen achtereen slaapverwekkend cricket becommentariëren. Omdat de doelpunten in een tijdsbestek van 10 minuten vielen, zijn ze van mening dat NZ 80 minuten gelijkwaardig was aan de nr. 15 van de FIFA wereldranglijst.
5 MAART. Auckland, 58 km. op Waiheke Island. Een prachtige laatste dag in NZ, met alle ingrediënten van de voorgaande: zon, zee, fietsen, mooie uitzichten, heuvels en wijngaarden. Op de ferry naar Waiheke, in de oostelijke baai van Auckland, vraagt iemand; “How much for the bike? Five dollar?” Hij wil niet de fiets van me overnemen, maar is er verbolgen over dat hij 6 dollar voor de overtocht van zijn hond moet betalen. Mijn fiets gaat gratis mee. Er is een 70 km. lange fietsroute op het eiland. De Tourist Information geeft aan dat je er 8 uur voor moet nemen. Er is geen meter horizontaal, maar na ruim een uur heb ik er 20 km., incl. de op één na hoogste heuvel, op zitten. Ik begin te vermoeden dat ze bedoelen dat je bij iedere wijnmaker ook stopt en proeft. Bij Wild on Waiheke / Waiheke Island Brewery ga ik dus direct in de remmen. Opmerkelijk is de wat zwaardere ‘ale’, die toffee en chocoladesmaakjes heeft. Wordt geschonken uit mooie, maar onhandige klokvormige flessen. Zeven kilometer verder komt het echte oponthoud: gravel! Ik probeer een klein stukje, maar na twee stofwolken van passerende auto’s houd ik het voor gezien: ik kort mijn tocht in. Op de aanlegsteiger van Orapiu lees ik in mijn Hare Krishna boek (zie gister) en op de terugweg ga ik langs bij Saratoga Estate. De SB is van druiven uit Marlborough. De Shiraz is kruidig en heeft door ‘woodchips’ een cederachtig aroma. Meer fris fruit dan in de nogal jammy Australische Shiraz. Als de gastvrouw mijn vragen niet beantwoorden kan, wordt de wijnmaker zelf (Dan) opgetrommeld. Het is een jonge vent, uit Sonoma (Californië), die gaandeweg het gesprek over grondsoort, druiven en gist enthousiaster wordt en me alles laat zien waarom NZ volgens hem ‘the wild west of alcohol’ is. Alles waarvoor hij in de VS na zijn opleiding een vergunning nodig zou hebben kun je hier gewoon brouwen. Saratoga maakt dus nu ook bier, grappa en likeuren. Hij is bezig sinasappels te raspen voor iets Cointreau –achtigs en laat me zijn Limoncello proeven. Geslaagd! Heel zacht; had misschien van iets minder rijpe citroenen gekund. Tenslotte vertrouwt hij me toe dat hij meer en meer het gevoel krijgt dat druiven eigenlijk niet in NZ thuis horen. Al die netten tegen het grotere ongedierte; er moet veel gespoten worden tegen insecten en schimmels en door de jaarlijks sterk uiteenlopende weersomstandigheden moet er van alles geknutseld worden aan de wijn.
Terug in Auckland heb ik mijn zonovergoten ‘galgenmaal’ aan de Princess Wharf, een kade vol met restaurants. Daar valt het me niet voor de eerste keer op dat de vrouwen in groepen die na het werk gaan borrelen om alles wat hun mannelijke collega’s zeggen met hun hoofd in de nek moeten lachen. Zijn de mannen hier echt zo leuk?
Vanavond en morgen de ‘pakpuzzel’. Alles hangt mogelijk nog op de beschikbaarheid van een ‘spanner, size 15’ om de pedalen er af te krijgen.
That’s it folks! Wordt hopelijk live vervolgd.
6 – 8 MAART. Gouda. Een korte nabrander, om het helemaal rond te maken. Het bleek nog een lastige klus, het demonteren van mijn fiets. Om 11u. zou ik bij het hotel opgehaald worden voor de transfer naar het vliegveld en om iets over 10u. waren mijn pedalen er pas af. Na het ontbijt was het me al snel duidelijk geworden dat het me zelf niet zou lukken. Mijn steeksleutel was gewoon te kort en ik had de pedalen tijdens het fietsen te vast gedraaid. Maar op zaterdag openen de winkels pas om 10u. Stress dus. Maar ik heb het gehaald! Al mijn bagage heb ik tussen frame en wielen gepropt. Omdat ik daardoor maar één stuks bagage had, vond Malaysian Airlines het overgewicht van bijna 8 kilo geen probleem. Ik heb de fiets in Gouda zojuist bij de fietsenmaker gebracht, want één van de schijfremmen is tijdens het vervoer wat verbogen. Dat fietst pas zwaar!
De reis terug was erg vermoeiend. Van 10 plus 13u. opgevouwen zitten in een vliegtuig werden mijn benen heel ongedurig. Beide vluchten zit ik op een stoel tussen andere – aziatische – passagiers, die ongegeneerd smakken en boeren bij het eten, snurken bij het slapen (daar heb je ze weer!) en over me heen flapperen met hun kleding, deken o.i.d. als ik net even indut. Ik had ook niet zo de puf meer om lekker te lezen. In Kuala Lumpur, na een rug, schouders- en hoofdmassage, nog wel ´American Gods´ van Neil Gaiman gekocht, maar ver ben ik daar niet in gekomen. Ook ergerde ik me al gauw aan de rampenfilm 2012. Wat een ongelofelijke Amerikaanse gezins-onzin. Heeft dan niemand Bhaktivedanta Swami Prabhupãda gelezen? Kortom: ik verlangde er naar om thuis te zijn.
In de vroege ochtend staat van mijn hele schare lezers alleen Anke me op Schiphol op te wachten. Ze heeft de auto van Karen en Paul kunnen lenen, waar we de fietsdoos in één keer in schuiven. Het is koud! Gelukkig draag ik twee paar sokken in mijn sandalen. Op weg naar Gouda zien we een prachtige purperrode zonsopgang boven de molens in de polder. Thuis wordt het me duidelijk wat er de komende tijd aan herstel van de lekkage en achterstallig onderhoud nodig is. Dat is wel even slikken. Maar het is misschien ook wel symbolisch.
----